De oorlog, zoals ik dat als schooljongen heb ervaren. Het zijn herinneringen uit mijn zesde tot en met mijn elfde levensjaar die ik nu - 75 jaar later - op mijn tachtigste heb opgeschreven. Sommige feiten zullen achteraf misschien niet helemaal kloppen, maar het zijn mijn herinneringen zoals ik ze toen heb ervaren.
Het is geen chronologisch verhaal geworden, maar een opsomming van feiten per onderwerp.
Ik ben in november 1933 achter de kanaaldijk in Loenen geboren, in een tot woning omgebouwde droogschuur van papierfabriek De Middelste Molen. We hebben daar tot 1946 gewoond, dus ook de gehele oorlog. In november 1939 werd ik 6 jaar, er zijn mij vanaf toen twee belangrijke gebeurtenissen uit die tijd in mijn geheugen gegrift. Allereerst dat ik 1 april 1940 voor het eerst naar school moest. Een tweede gebeurtenis was, dat ik mij iets bewust werd van de dreiging van oorlog. Ik weet nog dat er paniek was om een aanplakbiljet die de mobilisatie verkondigde, dat mijn moeder stond te lezen.
Mijn vader moest in dienst en wat me daarvan vooral is bijgebleven dat Pa een uniform droeg met van die lappen om zijn benen “putys”. Pa werd vrij snel voor zijn maag afgekeurd en de oorlog was voor mij alleen zichtbaar door de bewaking van soldaten van de brug. Ik maakte me meer zorgen dat ik op 1 april naar school moest, wat me achteraf nogal mee viel.
10 mei werd ik wakker door een grote dreun, de Klabanusbrug ging in de lucht. Pa kwam bij mij aan bed en zei: jong, het is oorlog. Het is net of die twee gebeurtenissen, school en oorlog mijn geheugen op scherp hebben gesteld. Van voor die tijd weet ik weinig, maar vanaf dan vrij veel.
Eind van de middag 10 mei stonden verschillende mensen aan beide zijden van het kanaal bij de brug met elkaar te praten totdat Derk Oudbier van de Achterste Molen zijn zoon kwam ophalen. Hij riep: naar huus, de moffen zijn al bij de Meeuwenberg in Voorst. Derk was nauwelijks uitgesproken of iemand riep: daar komen ze al aan en inderdaad kwamen er vanaf de Achterste Molen een zestal motoren met zijspan aan, het waren leden van het zogenaamde doodskoppen regiment. In iedere zijspan zat een soldaat met een automatisch wapen, ze keurden ons nauwelijks een blik waardig. De motoren gingen direct links af, het kanaal langs richting Dieren. Wij gingen snel, ik bij mijn vader achter op de fiets, ook die richting op naar huis. We waren nauwelijks op weg of we werden ingehaald door de Duitse troepen, open vrachtwagens waarin tegenover elkaar een zestal soldaten zaten, met achteraan de wagens een kanon gekoppeld.
Het was wel angstig maar ze deden ons geen enkel kwaad, alles verliep vreedzaam. Ze hoefden ook niet te vechten, nergens was een Nederlandse soldaat te bekennen. Wel merkte je dat er een angstige sfeer hing van “wat gaat er gebeuren”.
Nadat de oorlog was begonnen merkten we er nog niet veel van, er kwam een noodbrug over het kanaal en we konden weer naar school. Je zag wel veel Duitse soldaten op de weg, maar je had nog geen last van ze. Op school leerde je hoe je bij gevaar onder de banken moest kruipen, niet wetende dat dit ook nog een keer nodig was. Een tegenvaller was dat wij geen Sint. Nicolaas kregen, ook niet in de hogere klassen naar Tivoli. De N.S.B. kinderen gingen van school af, ze gingen iedere dag met de bus naar een school in Apeldoorn, waar ze speciaal partij-onderwijs en Duits kregen.
Op een morgen kwamen er wat N.S.B.kornuiten met een Sieg Heil de klas binnen. We kregen allen een N.S.B. propagandablaadje, die we moesten aanpakken. Een groepje jongens hadden bij de familie Wansink op straat voor haar huis beledigende teksten geroepen, ze kwam via de politie op school verhaal halen. Meester Stormbroek, een fel anti N.S.B. man, wist niets beters te doen dan de jongens naar van Deelen, de politieagent te laten lopen en zelf ging hij er met de fiets achter aan. Bij van Deelen kregen de jongens een preek dat ze in het vervolg niet meer zo stom moesten zijn. Op een middag, het moet een dinsdagmiddag geweest zijn, op die dagen ging ik met Pa achter op de fiets mee, dan moest hij n.l. onderweg wasgoed ophalen. Hij begon dan wat later, ik was dan wel wat te vroeg op school, zo ook die middag. Ik was nauwelijks op het schoolplein of er was een oorverdovend lawaai in de lucht, er werd flink geschoten we vluchtten naar de achterdeur van de school om binnen te komen.
Een jager kwam laag vliegend pal over ons heen je keek er zo onder tegenaan, van angst vlogen we snel naar binnen, je wist niet wat er gaande was. In de klas werden we zoals ons geleerd was, onder de banken gestuurd.
We zaten er nauwelijks of er riep iemand daar liggen er twee. Later bleek dat het een Duits toestel was dat brandend in twee stukken, op enkele honderden meters van school was neergestort.
Mijn vriend Evert van Oorspronk hoorde Karel Wansink zeggen: het is een Engels toestel, om even later te moeten zeggen, och nee het is een Duitser. Evert is bij het toestel wezen kijken, daar sneed slager Kees van Gijtenbeek, met zijn slagersmes, een piloot los. Evert hoorde een omstander zeggen: “laat maar hij is al dood”, waar op het slachtoffer antwoordde : ich bin nicht tod. Volgens Karel Wansink, die piloten in het hospitaal in Laag Soeren heeft opgezocht heeft de ene piloot een been moeten missen en de andere is aan wondkoorts overleden.
In de laatste oorlogsjaren kregen we les van ene meester Bakker, die aanvankelijk onderwijzer was, maar drogist was geworden. Om niet naar Duitsland te hoeven stond hij weer voor de klas. Een van de weinige feestelijkheden was zijn verjaardag , met de jongens uit de klas brachten we wat rogge van huis mee en ieder betaalde een kwartje en hiermee lieten we bij de bakker een roggebrood bakken. De meisjes wilden niet achter blijven en lieten een taart bakken. Een meisje uit de lagere klas kon de verleiding niet weerstaan om in de pauze iets van de taart te snoepen. Van meester Stormbroek, het schoolhoofd, mochten we haar met zijn allen vijf minuten uitschelden voor taartjelik, ze is die scheldnaam nooit meer kwijtgeraakt. Een aantal ouders en wat boeren gingen met ons op versierde boerenwagens naar het Veluws Eiland, een speeltuin op de Woeste Hoeve, ons enig schoolreisje. We zijn ook een keer met de gehele klas beukennootjes wezen rapen voor de voedselvoorziening, uit beukennootjes werd olie geperst.
Een keer kwam er een bus van Van De Ende langs school, met een houtgasgenerator op sleeptouw, die gas voor de aandrijving verzorgde. Juist bij school verloor hij een wiel. De luchtlanding bij Arnhem betekende voor ons een langdurende vakantie. De school werd gebruikt voor opvang van evacués uit Arnhem. Van september 1944 tot mei 1945 hebben we geen school gehad.
Hoe langer de oorlog duurde hoe meer er aan van alles gebrek kwam. Zo had de school ook bijna geen potloden, kroontjespennen en papier meer, we gingen schrijven met een griffel op de lei. Er kwam ook gebrek aan kolen, de zondagschool kon niet op zondag in de school terecht. We kregen zondagschool in de bakkerij van v. Hensbergen, lekker warm en het rook er altijd lekker.
Nadat voor ons de oorlog aanvankelijk wat naar de achtergrond ging, begon het gevaar van uit de lucht te komen. De Engelsen gingen Duitsland bombarderen, waarop de Duitsers begonnen om op de Dierense hei luchtafweer met zoeklichten te plaatsen. De zoeklichten zochten de hemel af op zoek naar de vijand. In de volksmond noemde men het plankenverkoop.
Veel vervelender was het flak afweergeschut, de granaten behoren op vooraf afgestelde hoogte te ontploffen, maar er zaten nog al wat blindgangers bij. Die blindgangers kwamen dan fluitend overvliegen om dan ergens neer te storten. Ook kwam er een bij de buren van Opa Witteveen in de tuin terecht. Ik ben wezen kijken, een rond gat van ongeveer 10 centimeter doorsnede. Er was een bordje bij gezet waarop “onontplofte bom” stond.
Het schieten vanaf Dieren heeft niet lang geduurd. Er doen verschillende verhalen de ronde waarom het al snel stopte. Een er van is dat het vernield is door een tegen aanval van de Engelsen, een ander verhaal is dat de munitie niet goed afgesteld was en al in het kanon ontplofte.
Het duurde niet lang of de luchtoorlog nam in hevigheid toe. Op vliegveld Deelen waren een aantal duitse jagers gestationeerd, die boven ons de Engelsen bevochten en vaak met resultaat. Als er weer een groep overkwam, gingen mijn ouders het bed uit en stonden dan met mij er tussen hen in bij de achterdeur naar de lucht te staren. Het enige wat je zag was een lichtspoor als er geschoten werd en af en toe een neerstortend brandend toestel. Mijn ouders waren niet bang voor bommen maar de neerstortende toestellen, dat koesterde hen angst in.
Toen Amerika in de oorlog betrokken raakte, gingen zij overdag bombarderen, hele groepen vliegende forten zag je richting Duitsland gaan, meestal met grote strepen condens van hun 4 motoren. Ik weet nog dat ik er een richting Klarenbeek zag, die aangeschoten werd. De bemanning heeft het waarschijnlijk overleefd, ik zag een zevental met parachutes er uit springen.
Vliegveld Deelen was vaak het slachtoffer, o.a. een keer op zondagmiddag. En ook een keer om twaalf uur toen we uit school kwamen. Je hoorde het dreunen van de inslagen. Als ze de bommenlast kwijt waren draaiden ze boven Loenen voor de thuisvlucht. Het zelfde gebeurde boven Zutphen. Het doel was daar het spoorwegenknooppunt en de brug. De brug is nooit geraakt, de inwoners van Zutphen zeiden dan ook: de veiligste plek is onder de brug.
Bijzonder onveilig was toevallig hotel Bosoord. Op een zondagmiddag (10 december 1944) zag ik een vliegtuig een aanval uitvoeren op wat wij dachten, het station. Dat was naar later bleek een gerichte aanval op Bosoord. Het gebeurde erg snel. In een duikvlucht liet hij 2 bommen vallen, waarvan er een midden in de zaal terecht kwam. Daar zaten juist een grote groep evacués te eten. Het resultaat was verschrikkelijk: 35 doden. Bij ons kon je horen roepen en gillen. De volgende dag kwam ik er langs, omdat ik naar de kapper moest. Je zag een grote puinhoop, waarin mannen in witte jassen slachtoffers probeerden te bergen. Onder de slachtoffers bevonden zich ook de familie Put- buren van mijn Opa- man, vrouw, 2 dochters en de hond. Met die kinderen speelde ik als we bij Opa waren.
Mijn tante Antje liep samen met de familie Put richting Loenen, mijn tante was banger, die ging bij Hensbergen naar binnen, de familie Put bij Bosoord, met het dodelijk gevolg. Later onderzoek heeft uitgewezen dat het bombardement waarschijnlijk een vergissing was. Die middag had een Engels toestel de opdracht het stations koffiehuis in Lochem te bombarderen. De piloot heeft gemeld: missie volbracht, maar hij is daar nooit geweest. Hij heeft zich waarschijnlijk in Lochem en Loenen vergist. Dit is 70 jaar lang de lezing geweest, nu denkt men dat men dat het een mislukte aanval op de spoorlijn was. Persoonlijk zet ik ook hierbij vraagtekens, ik heb het vliegtuig zelf zien duiken en dat was bij goed zicht. Waarom dan zo ver naast het doel?
Op het eind van de oorlog kwam er op een zondagmorgen een laagvliegende aangeschoten bommenwerper over, er zat een groot gat in. Je keek er dwars doorheen, een Duitse soldaat die gelegerd was in de Cartonfabriek begon er met zijn geweer op te schieten. Evert van Oorspronk zag dat in het gat van het vliegtuig een lid van de bemanning naar buiten stond te kijken. Ook is het vliegtuig volgens Evert veilig thuis gekomen.
Bij tante Zus in Apeldoorn is kort na de geboorte van een tweeling, twee nichtjes, op zondagmiddag een Duitse jager achter in de tuin neergestort, ik ben daar wezen kijken. Een flink gat in de grond, nu in 2014 zijn de laatste resten van het toestel en de piloot pas geruimd.
De Engelsen gooiden altijd zilverpapiersnippers uit hun toestellen,, overal kwam je de snippers tegen, ze deden het om de Duitse radar te storen.
Het was al na Dolle Dinsdag, want Oom Ries was bij ons ondergedoken, en hij was vanaf die datum bij ons. We hoorden midden in de nacht een hels kabaal in de lucht, er kwamen een aantal ratelende toestellen met een vurige staart overvliegen, eerst wisten we niet wat het was, maar Oom Ries dacht dat het een van Hitlers geheime wapens was, de V1. Hij had in Duitsland er een beschrijving over gelezen en dat kwam overeen met wat we zagen.
Al snel kwamen we er achter dat het inderdaad de V1’s waren. Hoewel we dachten dat de V1 voor Londen was bedoeld - later bleek dat ze naar Antwerpen moesten- waren er veel die in onze omgeving de brui aan gaven en bij ons al neerstortten. Als het pruttelende geluid van de motor stopte begonnen ze met een vrije val met meestal het gevolg van een flinke ontploffing. Loenen lag midden in de corridor waar ze overvlogen. We kwamen er in ons dorp niet zonder kleerscheuren van af. Op een nacht (24 februari 1945) is er een gevallen, net voorbij de Wiekelaar. De bom verwoestte de houtwarenfabriek van Hupkes en 2 woningen. In de ene woning kwamen vader, moeder en dochter Bieleman om het leven. Een dochter overleefde de ramp, omdat ze was logeren bij grootouders Winkels over het kanaal.
Verder zijn er de meesten in Loenen in de bosgebieden gevallen, behalve een, die viel zonder te ontploffen bij Verheul over het kanaal in een weiland. De V1 bij Siem Verheul werd een verhaal apart. Siem vond het maar lastig die bom in zijn weiland, daarom groef hij samen met zijn knecht een gat naast de bom, knoopte er een touw aan en ze groeven een tweede gat waar zij samen in kropen. Vervolgens trokken zij aan het touw totdat er rook uit bom kwam. Ze doken snel naar beneden, want met een geweldige knal ontplofte de bom. Ze kregen wel een lading zand over zich heen, maar bleven verder ongedeerd. Het was een gat in het weiland waar een paar vrachtwagens grond in moesten. Met de Duitsers kreeg hij geen problemen, eerst waren zij boos maar uiteindelijk moesten ze lachen om die domme bauwer.
De ouders van Siem zaten net aan een tafeltje voor het raam te eten, door de ontploffing sneuvelden de ruiten. De glasscherven kwamen op het bord terecht en het eten was naar de knoppen, waarop moeder Saar Verheul vervolgens riep: “en mijn vlees”, vader Verheul sprak de historische woorden "Ja Saar, ik eet eerst mijn vlees en dan mijn prakkie, hij had het vlees al op. Ik herinner me de ontploffing nog goed, ik reed op dat moment op de fiets in de Lende, ik moest Oom Ries eten brengen, die daar op het aardappel land aan het werk was.
Op een morgen - 23 februari 1945 - om 11 uur stopte er weer een V1 richting Eerbeek, maar als een toestel langs ging of voorbij dan was je niet bang meer. Er was dan geen gevaar meer, ik zat in de schommel toen de inslag kwam. Later hoorden we dat deze V1 midden in het centrum van Eerbeek was terecht gekomen. De inslag had grote gevolgen, er vielen 11 slachtoffers, allen evacués uit Arnhem. Na de V1 kwam de V2, die werden ook net als de V1 afgeschoten achter de IJssel.
De V2 was een raket die naar 80 kilometer hoogte werd geschoten. Als die werden gelanceerd hoorden wij een gerommel. Dat was het doorbreken van de geluidsbarrière, iets waar wij nog nooit van hadden gehoord. Het enige wat wij zagen was dan een condens streep, die een grote hoogte bereikte waarna ze in een vrije val naar Antwerpen gingen. De V2 was van betere kwaliteit dan de V1, zover ik weet zijn er maar twee in onze omgeving gevallen, van 1 weet ik nog dat die viel. Ik was wezen schaatsen op een plas aan de Voorsterweg ,voorbij Van der Hel, en was op weg naar huis. Ik liep met de paard en wagen van Jannus Zwierling mee, die had een wekelijkse bodedienst van Loenen naar Deventer. Zwierling bracht altijd meel mee voor bakker Antoon te Winkel daarom ging Zwierling via de Voorsterweg. Plotseling was er een lichtflits, gevolgd door een ontploffing richting Beekbergen. Omdat de V2 harder vloog dan het geluid hoorde je ze niet aankomen.
Toen er een vliegtuig bij onze school verongelukte was juist Oom Arie Brugman voor enkele dagen bij ons. Mijn ouders waren niet blij met zijn bezoek, want hij kwam ons vertellen dat hij bij de SS was gegaan en dat hij verlof had omdat hij binnenkort naar het front moest.
Tijdens de Dolle Dinsdag kwam zijn broer Oom Ries bij ons, hij had verlof van zijn tewerkstelling in Duitsland. Zijn verlof was voorbij en was al op weg naar Münster. Oom Ries is nooit in Münster aangekomen. Toen hij in Nijmegen aankwam was het daar een grote puinhoop, door de naar Duitsland vluchtende N.S.B.- ers en Duitse Grijze Muizen (vrouwelijke soldaten). Oom Ries heeft zijn kaartje naar Münster maar in de zak gehouden en er een naar Loenen gekocht en is toen bij ons ondergedoken. Hij is later door belastingcommies Mulder, lid van de ondergrondse, aan papieren geholpen.
Oom Ries is nooit meer uit Loenen vertrokken. Mijn vader had van Jaap van de Sprenge een stuk aardappelland in de Lende gehuurd. Als de kust veilig was ging Oom Ries daar op dat land aan het werk. Op het land naast het onze was Riekie, de dochter van de Sprenge, aan het werk. De beide landarbeiders konden het samen goed vinden, want naast zorg voor de aardappelen zorgden ze er ook voor dat ik een nichtje erbij heb gekregen.
Op een dag kwam Tante Trien met haar kinderen bij ons aankloppen. Tante Trien, een zuster van mijn moeder, was getrouwd met Theo Reuser. Hij was de kwade genius in de familie, eerlijkheid stond niet op zijn programma. Theo was een fanatiek partijlid van de N.S.B., ging bij de SS. Hij lag overhoop met onze andere familieleden in Tiel, behalve mijn grootvader en Oom Arie, die had hij in de partij meegetrokken. Tante Trien was met dolle dinsdag naar Duitsland gestuurd, maar dat had ze weer verlaten en was op weg naar de buurt van Tiel. En daar probeerde ze de draad weer op te pakken. Toen haar gevraagd werd: waar is Theo, begon ze te huilen en haalde een brief tevoorschijn waarin stond dat hij voor Führer, Volk en Vaderland was gevallen. Theo was gesneuveld in Brabant in 1944 tijdens de opmars van de Amerikanen.
Een keer kwamen drie mannen bij ons aankloppen en vroegen voor onderdak in de nacht. Later die avond hoorde ik mijn vader zeggen: die ene man is een Jood, ik voelde de angst die mijn ouders hadden. Als de Duitsers ontdekten dat we een Jood in huis hadden, zou mijn vader zonder meer gevangen worden genomen.
De volgende dag vertrokken ze weer, maar wat moet die Jood een angst hebben gehad om als een dier te worden opgejaagd.
Een nacht moesten we drie Duitsers onderdak geven, best aardige kerels die de gehele avond gezellig bij ons in keuken zaten te praten met vooral Oom Ries.
Aanvankelijk merkte men- en zeker wij kinderen- nog niet veel van de bezetting.
Maar langzaam aan begon de welvaart terug te lopen, snoep en sinaasappels en ook koffie en thee waren er al snel niet meer, het eten werd eentoniger. Honger hebben wij gelukkig nooit gehad, al was het niet altijd even lekker. Pa verbouwde allerlei groenten, voldoende aardappelen en hij had ook een stukje rogge. Buurman Wilbrink leverde altijd melk en we hadden kippen die voor genoeg eieren zorgden of in de pan terecht kwamen. In die tijd rookten alle mannen en omdat tabak niet meer te koop was, ging ieder zelf tabak verbouwen, zo ook mijn vader. Men wist nog niet dat roken slecht was, roken was stoer maar alleen voor mannen.
Er was aan alles gebrek, ook aan kleding. Maar ik had gelukkig een handige moeder, die wist van gedragen kleding altijd nog weer wat draagbaars te maken. Schoenen waren ook niet meer te koop, maar nog wel klompen en wij als dorpsjongens liepen toch meestal - ook naar school - op klompen.
De gehele oorlog hadden we een varken. Ik vond het prachtig als ze geslacht werden, vooral nadien het verwerken van het vlees, dan zat ik er met de neus bovenop. Om het vlees te kunnen bewaren werd er veel in de weck gestopt. Mijn moeder maakte na de slacht o.a. balkenbrij, metworst, zure zult en rolletjes in het zuur.
Een keer zijn er bij ons in het achterhuis in de nacht 2 varkens geslacht, er waren mensen die met 2 stiekem gefokte varkens naar Loenen moesten, maar men durfde met 2 levende varkens de brug niet over daar, was vaak controle. In een nacht heeft slager Scheerder uit Klarenbeek ze beide geslacht, natuurlijk bleef er voor ons ook wat van over.
Varkens houden voor eigen gebruik was verboden maar het is bij ons altijd goed gegaan. Oom Johannes had stiekem een big gekocht, hij ging er mee op de fiets naar Loenen. Het arme beestje - net weggehaald bij zijn moeder- gilde moord en brand. Oom Johannes maar fluiten zodat je het beestje niet kon horen, maar hoe harder hij floot hoe harder het biggetje ging schreeuwen. Hij is er toch veilig mee thuis gekomen. Met een kalf dat pa had aangeschaft ging het fout. Van Twillert, een fanatiek controleur, kwam er achter en het kalf raakten we kwijt, het werd gevorderd.
Razzia’s waren er verschillende, het meeste kwam fietsenrazzia’s voor. Verschillende keren ging er een bevel uit dat je de fietsen moest inleveren, waar niemand gehoor aan gaf. Maar ook gewoon op straat werden er fietsen afgepakt of ze keken in schuren en bergingen of er nog een te halen was. Mijn fiets was natuurlijk te klein en met de fietsen van pa en ma is het ook goed gegaan.
Paardenrazzia's kwamen ook voor, ik weet nog dat buurman Wilbrink een seintje kreeg dat ze weer achter paarden aanzaten. We zagen de buurman zijn beste paard via de voordeur in de gang zetten. Het ergste waren de razzia's naar mannen, die werden dan opgebracht om voor de Duitsers te werken, soms voor het graven van loopgraven, maar ook wel om in Duitsland te werk gesteld te worden.
Op een morgen bij de brug wezen kijken daar vertrok een bus met ongetrouwde arbeiders van de Achterste Molen en de Cartonfabriek, ze werden in Duitsland te werk gesteld. Ook weet ik nog van een keer dat Pa zich in de Middelste Molen had verstopt. Ik zag een landwachter bij ons bij de botersloot achter een vluchteling aanzitten. Op een middag kwamen er 2 keer een groep van ongeveer 100 mannen uit Apeldoorn, onder bewaking van de Todt en landwachters, aan de overkant van het kanaal lopen richting Dieren om langs de IJssel versterkingen te maken.
Organisation Todt was een Duitse organisatie, die over tewerkstelling ging en landwachters waren landverraders, die voor de vijand politiediensten deden. Er lag een poosje langs de Hoofdweg een kabel van de Duitsers, die werd nog wel eens doorgesneden. Er werd een kabelwacht ingesteld, mannen uit Loenen moesten elk de gehele nacht 100 meter kabel bewaken, Pa is ook een keer de klos geweest.
Op de loswal lag een keer een stapel hout, met wat jongens pikten we een stammetje mee voor kachelhout. Een landwachter kwam er achter dat ik er ook een mee naar huis had genomen en hij kwam bij ons thuis verhaal halen, als ik het direct terug bracht kwam ik er zonder straf af.
Tijdens de luchtlanding in september 1944 bij Arnhem viel de stoom uit en dat kwam de gehele oorlog niet meer goed. Al snel raakte bij ieder de voorraad kaarsen op en zat men ´s avonds in het duister. Op het laatst was er bij de meesten het enige licht het open kacheldeurtje. Er was trouwens toch niet veel te doen, er was geen radio meer, televisie bestond nog niet en de krant was een klein propaganda blaadje, daarom maar vroeg naar bed. Wij hadden geluk, de buurt kon een dynamo van de V.P. uit Eerbeek lenen. De dynamo werd aangesloten op het waterrad van de Middelste Molen en zo kreeg de gehele buurt gratis stroom. En terwijl ieder in het donker zat mochten wij tijdens het vriezen zelfs overdag de lamp niet uit doen. Je zag buiten nergens iets, er was een verduisterplicht. De avonden waren best gezellig met ome Ries en Derk met zijn vrouw. Derk had altijd sterke verhalen, hij was een fantast en kon liegen als de beste. Alleen als er een V.1 of vliegtuigen overkwamen was het minder leuk.Ik had een tweede zintuig om de vliegtuigen aan te horen komen, minstens een half uur voor tijd. Ik had het zo vaak goed dat ze mij bij voorbaat gelijk gaven.
We probeerden ook eens om stroop van suikerbieten te maken, het was wel zoet en leek op stroop, maar het smaakte nergens naar. Mijn moeder maakte een enkele keer taart, dat was een laagje beschuit daarop pudding en weer beschuit en tenslotte een laagje jam, ik vond het toen heerlijk. We kregen vaak roggepap, in water gekookt roggemeel met daarop een scheut melk, geen suiker dat bestond niet meer.
Roggebrood aten we met reuzel er op en als je geluk had met kaantjes.
Het laatste brood dat ik tijdens de oorlog bij bakker Antoon te Winkel moest halen was
een korst met een kladdervulling dat op stopverf leek, volgens zeggen was het deeg gemaakt van gemalen bloembollen.
In de buurt was het met al die evacué´s, waaronder veel kinderen, best gezellig, ik was ook veel op de boerderij van Wilbrink te vinden, daar was altijd wel wat te beleven.
Als kind kreeg altijd ´s morgens havermoutpap en voor het naar bed gaan een lepel met die verschrikkelijk smakende levertraan.
Vanaf 1944 waren de Engelse jagers heer en meester in de lucht. Constant waren ze op zoek naar slachtoffers, zo namen ze aan de Groenendaalseweg een paard en wagen van de Duitsers onder vuur. Tijdens die aanval werd ook de Loenense postbode Hofkamp dodelijk getroffen. Als postbode had Hofkamp een slechte verhouding met de Loenense honden. Hekkie, het hondje van buurman Wilbrink, lag hem op de kanaaldijk al op te wachten en bracht hem dan al blaffend weer een heel eind weg.
Bij een aanval op een wagen op de Vrijenbergweg kwam de Franse piloot om het leven, volgens de Duitsers was hij getroffen door hun geweervuur tijdens de duikvlucht. Gerard Braam, die het op afstand gezien heeft, dacht dat de piloot een fout maakte en te laat optrok.
Op een zaterdagavond was een auto vlak bij Thomassen het doelwit, die auto zat vol munitie en gaf veel knallen en vuurwerk van ontploffende granaten.
Op een middag omstreeks 2 uur, weer een hels lawaai, er werd een paard en wagen vlak bij de Zilvense brug beschoten. Tegen de avond werd het getroffen paard vrij gegeven voor de bevolking. Een horde mensen met messen wierp zich op het paard en ik hoorde iemand roepen: kijk uit voor de oude Witteveen, mijn opa. Hij stond met een bijl het paard te ontleden. Ik stond aan onze kant van het kanaal met mijn fiets, waarop ik met wat ijzerdraad een bagagedrager had bevestigd. Toen Derk onze evacué met het paardenhoofd over het noodbruggetje kwam aanlopen, legde hij het op mijn bagagedrager en kreeg ik de boodschap: breng die maar vast naar huis. Ik denk dat maar weinig mensen meegemaakt hebben om met een paardenhoofd langs het kanaal te fietsen. Thuis heeft Derk het paardenhoofd ontleed en de hersens er uitgehaald en gebakken en die hebben Derk en ik opgegeten. De Engelse vliegtuigen kregen in de volksmond de bijnaam paardenvlees. Op de Hoofdweg was het ook raak, tussen van Oorspronk en Wansink werd een auto beschoten, op de auto lagen waarschijnlijk uit Arnhem gestolen spullen. Zo ook een matras waar een hele partij dubbeltjes uit kwam rollen. Evert van Oorspronk lag bij de smederij met buurman Wilbrink in een droge sloot. Telkens als er weer een schietend vliegtuig aankwam dook Evert in de sloot met Wim Wilbrink boven op zich.
Ik ben ook een keer naar de Eerbeekse brug geweest, daar lag een vrijwel ongeschonden Amerikaans vliegend Fort, ik ben er zelf in geweest. Duitse soldaten waren aan de voorkant bezig de munitie en benzine te verwijderen. Bij ons aan de overkant van het kanaal maakte een jager van de Duitsers een noodlanding, die goed afliep.
In Apeldoorn werden er in de Zwitsal fabrieken motoren van Duitse vliegtuigen gereviseerd. Het proefdraaien was bij bepaalde windrichting bij ons hoorbaar.
Een nichtje van pa, Willie Witteveen, raakte aan de scharrel met een Duitse officier, die daar dienst had. Ze kregen samen een kind en zijn netjes getrouwd. Aan het eind van de oorlog is zij met de baby naar zijn ouders in Duitsland gevlucht.
Na de oorlog zijn ze nog weer in Apeldoorn terug geweest, hij was intussen terug in zijn oude functie, ingenieur bij Messerschmitt. Op een zondagmorgen gaf een jager plotseling een salvo op de Cartonfabriek. Eenmalig, hij vertrok direct weer.
Nadat de slag om Arnhem, Market Garden, door Engelsen verloren was, namen de Duitsers wraak door op 23 september opdracht aan de Arnhemmers te geven om de stad te verlaten.
Een groot aantal evacués kwam naar Loenen toe. Wij kregen eerst een oude hulpbehoevende oude vrouw in huis, ze was geheel afhankelijk van hulp. En tot overmaat van ramp, ze was nauwelijks door mijn moeder in bed gestopt, liepen er al luizen over het kussen. Pa heeft er direct werk van gemaakt en ze is de volgende dag opgehaald en naar een noodhospitaal gebracht.
Vervolgens kwamen er twee jongelui, ene Gradus met zijn vriendin, ze waren moedwillig haar familie kwijtgeraakt. Ze wilden alleen op avontuur.
Het stel wilde samen in een bed, maar mijn moeder vond dat niet goed. In die tijd werd dit als een grote zonde beschouwd. De jongelui zijn na twee dagen al weer vertrokken, op zoek naar een adres waar ze wel een gezamenlijk nestje konden vinden.
We kregen toen een gezin uit Wageningen, hij was kok van de gaarkeuken die in de Boterfabriek was gevestigd. Na enige dagen kwam er oproep aan de evacués dat het beter was dat er een aantal naar het noorden gingen vertrekken. Ook de mensen bij ons gaven hier gehoor aan en verlieten ons weer.
Hierna hadden we geen evacués meer, alleen Oom Ries de onderduiker, maar dat duurde niet lang. Bij Wilbrink kwamen er eerst een aantal gezinnen uit de Geitenkamp, niet zo erg hoogstaande Arnhemmers, ik trok met de jongens op naar de zandbult waar de jongens klaagden over al die lastige muggen. Toen ik thuis kwam en het mijn moeder vertelde, zei ze: nee jong, ze hebben luizen en jij zit ook al vol. Moeder ging direct op luizenjacht. De Geitenkampers trokken al snel verder en toen kwamen er Arnhemmers uit Klarendal, heel wat netter volk als de vorige evacués.
Bij Wilbrink waren uiteindelijk minstens 20 mensen ondergebracht, een gezin uit Zeeland en een directeur van de Hevea fabriek met gezin in huis. In de kippenhokken een aantal Arnhemmers, zo ook Derk Derksen en zijn vrouw Riek. Derk wist mijn vader zo ver te krijgen dat ze bij ons onderdak kregen. Derk bleek een geweldige fantast en eerlijkheid stond ook niet hoog in zijn vaandel. Mijn vader vond dat zijn eigen verbouwde tabak wel snel minderde, hij kwam er achter dat Derk een handeltje opgezet had met de tabak van Pa. Voor mij was het behalve de angst voor de oorlog wel een gezellige tijd. Ik had meer dan 7 maanden vakantie en ons buurtje waar normaal 10 personen woonden, was nu bevolkt door minstens 40 mensen, waaronder meerdere kinderen.
De directeur van de Hevea ging iedere middag met vrouw en drie kinderen, lopend naar Derksen aan de Zilvensebroekweg. Daar hebben ze de gehele evacuatietijd tegen betaling gegeten. Hem zag je nooit zonder aktetas, daar zaten kennelijk belangrijke papieren van de Heveafabriek in.
Tijdens de oorlog kwam er een verbod om naar de Engelse zender te luisteren, ook moesten we de radio inleveren. Een radio was toen nog een rijk bezit, we hadden pas kort voor de oorlog elektra gekregen en kort daarna kwam Pa met een radio onder arm aan fietsen, gekocht bij Jan Neuteboom. Mijn ouders wilden het toestel dan ook niet kwijt, er werd besloten het te verstoppen bij Oom Marinus op Kasteel Ter Horst. Op een zondagmiddag werd het weggebracht in de kinderwagen, mijn zus Hammy er naast, en zus Rina er bovenop. De radio werd verstopt in een kast, de vroegere hoedenkast van de koetsier. Hendrik Boks heeft een plafonnetje in de kast gemaakt met de radio er bovenop. Die kast heeft heel wat voorbij zien komen, hij bevond zich halfweg naast de trap die naar de zolders van bijgebouw van Ter Horst ging. Allerlei Duitse troepen zijn daar gelegerd geweest. Die trap ging ook naar de slaapkamers van het gezin van mijn oom. Tante Aaltje heeft heel wat keren de trap schoongemaakt, ze heeft het meeste last heeft gehad van troepen uit Georgië, die al dan niet vrijwillig in Duitse dienst waren. Ze waren niet al te netjes, ze plasten zo van boven van de trap af naar beneden. Er moest ook op een gegeven moment koperen voorwerpen ingeleverd worden. Was voor ons geen probleem, wij hadden niets om in te leveren.
Pa had wat eenden aangeschaft, maar zoals vaak, hij had er al snel de lol van af. Toen ze gingen vliegen en bij Wilbrink in de kost gingen keek, hij er niet meer naar om. Op een gegeven dag waren er nog 3 over die in het kanaal zwommen. Nu was er op de Cartonfabriek een duitse soldaat met een kunstbeen, die vaak langs het kanaal fietste. Hij zag de eenden zwemmen en schoot ze pardoes dood. Wat hem op een uitbrander van de Feldwebel, die bij Wilbrink ingekwartierd was, kwam te staan. Wij hebben de eenden maar opgegeten. Als ik roggebrood bij Antoon te Winkel moest halen deed ik dat met de fiets van mijn moeder. Daar zat een gevlochten kindermandje achterop, waar het brood in kon. Je moest dan wel staand fietsen, maar het was de gemakkelijkste manier om met een tien ponder thuis te komen. Voor het roggebrood moesten we eigen verbouwde rogge inleveren. Antoon te Winkel heeft nog een tijd vast gezeten in kamp Amersfoort voor zwarthandel. Ruth Modderkolk en Henk Schroven hielden toen de bakkerij draaiende.
We kregen in de gaten dat de oorlog op zijn eind liep, we hoorden doorlopend schieten richting Zutphen en in het donker zag je een lichtspoor van munitie. Het Duitse leger werd een leger op de fiets en met paard en wagen. Op de Voorsterweg zag ik een tiental soldaten op de fiets, die met touwen door een auto werden voort getrokken. Toen kwamen de laatste dagen, die werden ingeleid door het springen van de bruggen. Twee dagen voor de bevrijding ging ‘s avonds met een flinke knal de Klabanusbrug de lucht in. Het was weliswaar beangstigend, maar anderzijds wist je dat het gauw afgelopen zou zijn. De laatste dagen van de bezetting was het stil en mistig weer, je hoorde alleen in de verte schieten. In de lucht was het door de mist erg stil. Een dag voor de bevrijding kwamen er een zestal Duitse soldaten en een onderofficier doodmoe en vuil langs de beek aanlopen, ze kwamen kennelijk rechtstreeks van het front. De soldaten wilden naar de overkant. Om daar te komen haalden ze bij Wilbrink de slieten uit de lege stroberg en met touwen bouwden ze een vlot. De laatste dag gingen de Duitsers schuttersputjes aan de overzijde van het kanaal maken, ook een tegenover ons. Een soldaat stelde een automatisch wapen op in onze richting. Hij riep naar de jongens van Schotman, dat ze de knotwilgen bij de botersloot moesten kappen. Hij wilde schootsveld hebben. Uiteindelijk ging hij akkoord dat ze geknot werden. Iedereen verwachte dat de Canadezen elk moment vanuit richting Voorst zouden oprukken. Wim Wilbrink had van een kuilvoersilo een schuilkelder gemaakt. Hij wilde er de nacht met zijn gezin in doorbrengen. Hij nodigde ons uit om ook te komen, want als de strijd in de nacht zou losbarsten, zouden we de schuilplaats niet meer kunnen bereiken.
We hebben de nacht in de silo doorgebracht. Behalve wij en Wim en zijn hoogzwangere vrouw Fie en zoontje Teun, waren er ook de directeur van de Heveafabriek en zijn gezin, die nacht bij ons. De mensen uit Arnhem hadden in De Middelste Molen met balen snippers een schuilplaats ingericht. Het bleef de gehele nacht rustig, alleen wat schieten richting Arnhem. Niet de richting die wij verwachtten waar vandaan de bevrijding moest komen. De volgende morgen 16 april 1945 gingen we weer naar huis en toen ik over de kanaaldijk ging kijken ontdekte ik dat de Duitser aan de overkant zijn stelling had verlaten. Intussen was het weer opgeklaard, het was een stralende dag geworden en mede daardoor kon er de gehele morgen een verkenners vliegtuigje boven ons vliegen. Aan het eind van de morgen hoorden we iemand roepen: daar zijn de Tommy's, bij de brug van Put (De Zilvensebrug). Wij weer naar Wilbrink, we waren er nauwelijks of we zagen ze aan de overkant langs rijden: twee Engelse Brengun carriers, van het Recce squadron B van de Polar Bear Regiment, (49e Britse Infanterie Divisie) die richting Klabanusbrug gingen, we hoorden ze daar enkele schoten
(waarschuwingsschoten ) lossen, een trof een boom ter hoogte van het kantoor van de Cartonfabriek en een tweede schoot een gat in een pakhuisje op de loswal. De schoten waren bedoeld voor de Duitsers die nog een stelling hadden bij de Klabanusbrug. Maar die hadden geen zin in vechten, een wilde bij opa aan de Boterweg in de kelder, maar opa stuurde hem zonder meer weg en hij ging ook nog. Wij voor alle zekerheid nog weer even in de schuilkelder, maar dat was niet meer nodig, voor ons was de oorlog voorbij. Op de kanaalweg aan de overkant werd het een drukte van belang verschillende militaire voertuigen kwamen voorbij, ook ging er een carrier weer terug met een gevangen Duitser aan boord, die luid uitgejoeld werd, het was de laatste vijandelijke soldaat die ik gezien heb. WE WAREN BEVRIJD.
Nadat alles veilig was, mocht ik die middag bij de brug gaan kijken, daar was het aan de overzijde van het kanaal een drukte van belang met Canadezen met o.a. pantserwagens. Derk van Dijk was bezig met behulp van een ladder een bruggetje te maken. Even later kwamen vanaf de Achterste Molen ook voertuigen. Toen ze bij de brug aan kwamen maakten ze rechtsomkeert, het waren voertuigen met rupsbanden. Het draaien deden ze door aan een kant de rupsbanden te blokkeren en vervolgens gas te geven, we keken ons de ogen uit. ‘s Avonds werd er op het plein bij de Boterfabriek gehost en gejoeld en dat werd vervolgens nog meerdere avonden herhaald.
De volgende dag moest ik met Pa mee om aardappelen te poten in de Lende, waar Pa land had gehuurd van Jaap van de Sprenge. We waren net klaar toen er enkele granaten over ons heen vlogen en vlak voorbij ons ontploften. Door de ontploffing werden er enige schapen getroffen. Waar die granaten vandaan kwamen zijn we nooit achter gekomen en vrijwel niemand weet van dat gebeuren af. Maar met een beetje pech waren wij de laatste oorlogsslachtoffers van Loenen geweest.
Die middag ben ik naar kasteel Ter Horst geweest waar de NSB-ers werden opgebracht , ze werden opgesloten in de paardenstal. Mijn vader ging de radio ophalen die verstopt was geweest in een kast naast de paardenstal. Pa liep triomfantelijk met het toestel langs het raam waar de gevangen NSB-ers zaten. De volgende morgen naar de Canadezen die hun tenten bij de Cartonfabriek hadden opgezet. Een soldaat riep me en ik kreeg een snee witte brood, lekkerder brood heb ik nooit gehad.
Later kwamen we pas achter dat we bevrijd waren door Engelsen van de Polar Bear Divisie. Onze Engelse bevrijders kwamen van de richting Velp bij de sluizen in Dieren aan. Vanuit richting Brummen kwamen daar juist de Canadezen aan. Toen de bevolking van Dieren in de gaten kregen dat door de komst van de Engelsen de kust veilig was, hebben ze met balken van houthandel Hupkes het mogelijk gemaakt dat de Canadezen konden oversteken. De Engelsen waren toen al langs het kanaal verder getrokken tot Loenen. De Canadezen gingen er snel achter aan en hebben het van de Engelsen over genomen. Omdat de Engelsen direct weer vertrokken en we eigenlijk alleen maar Canadezen zagen hebben we jaren gedacht dat onze bevrijders Canadezen waren.
De Engelsen die bij ons langs kwamen zijn waarschijnlijk via de Spreng of de Scheidsallee en via de Beekbergerweg naar Loenen gegaan.
Achteraf blijkt dat de bevrijding heel anders is gelopen dan dat zowel vriend als vijand verwachtte. De Duitsers verwachtten een grote strijd bij de Loenense brug. Een Duits officier waarschuwde de ouders van Jo van Oorspronk: om de brug gaat zwaar gevochten worden. Ook de Canadezen verwachtten dat, ze hadden de strijd om de brug en de overtocht de naam operatie Boden gegeven. Een naam gaven ze alleen aan belangrijke operaties. Hoewel er nooit bewijs van is gevonden, is de opmars van de Polar Bears op 16 april een doordachte operatie geweest met als belangrijk doel om de overtocht bij de Loenense brug veilig te stellen. De avond van de 16e april kwamen de Canadezen met een grote overmacht vanuit Klarenbeek bij de Loenense brug aan en begonnen direct met het leggen van een Bailey brug.
Het legeronderdeel die de brug legden, hebben de nacht in de buurt doorgebracht, o.a. bij Beekman, en zijn de volgende dag via Oosterhuizen en Beekbergen al vechtend naar het Westen getrokken.
In het dorp kostte de bevrijding meer moeite dan bij ons. Bij de Gashouder kwamen daar de Engelsen, squadron C van de Polar Bear Regiment, Loenen binnen. Volgens Berend Reuvekamp is er rondom de huizen daar nog even gevochten. Achter een raam van Den Eikenboom zat een Duitse verkenner, die via een kabel in verbinding stond met de bemanning van een stuk geschut dat op de Beekbergerweg stond. De verkenner kon de gehele Eerbeekseweg overzien en toen de Engelsen er aan kwamen heeft hij er voor gezorgd dat er enkele salvo's richting de oprukkende Engelsen kwamen. Een granaat schoot het boerderijtje van Hendrik van de Kragt in brand en ook kwamen er granaten verderop terecht. Daar werd de halve voorgevel van de woning van mijn latere schoonouders (Plant) er afgeschoten. Maar veel erger waren de gevolgen bij de overburen, daar werd mevr. Bredenoord dodelijk getroffen door scherf die door een raampje kwam. Ze was even uit de kelder gekomen omdat er nog wat op de kachel stond. Ze is nog wel overgebracht naar het noodhospitaal in cafe Nijk in Eerbeek, maar toen ze daar aankwam was ze al overleden. Het schieten heeft niet lang geduurd. Luuk Hagen, de latere kastelein van Den Eikenboom vertelde dat hij de kabel van de verkenner met een bijl had doorgekapt. Of dit verhaal waar is of alleen maar een praatje van de kastelein is nooit bewezen. Ter hoogte van slagerij Lammers hadden de Duitsers een wegversperring gemaakt, het werd bemand door jonge fanatieke leden van de falscherm jagers en oude veteranen die de oorlog al meer dan zat waren. Ter hoogte van slager Lammers werd een Engelse pantserwagen, een Humber Mk IV, met commandant Mould aan boord door een pantserfaust getroffen, afgevuurd door een van de jonge Duitse knapen. De pantserwagen vloog in de brand. De bemanning wist zich nauwelijks te redden, maar door de brand vloog de munitie in de lucht, daardoor werd de twaalfjarige dochter van Bredenoord dodelijk getroffen. Vijftig jaar later, bij een reünie in Londen kwam sergeant Mould bij me en begon nog weer over die kinderen en het levensgevaar dat ze liepen om bij de brandende pantser te komen kijken. Na dat incident was ook de oorlog in het dorp voorbij.
Squadron A van de Recce's was via de Arnhemseweg richting De Woeste Hoeve gegaan, ze hebben bij hotel Orangeoord een groot aantal Duitsers gevangen genomen. Toen ze ontdekten dat er in Loenen problemen waren kwamen ze snel te hulp. Maar toen ze aankwamen waren ook daar de problemen al voorbij.
Alle Engelsen zijn in de loop van de middag vertrokken, in tegenstelling tot de Canadezen. Die zijn maanden gebleven. Door dat snelle vertrek dachten we altijd dat we bevrijd waren door de Canadezen, pas vele jaren later kwamen we er in Loenen achter dat de Engelsen het waren.
Overal waren er Canadezen in Loenen, ze hadden een kamp bij de waterval, de Hoge Bergweg, de koppen van de spreng, bij kasteel Ter Horst en bij de Cartonfabriek. We waren vaak bij de Canadezen te vinden, maar nadat de Arnhemmers weer naar huis waren moesten wij vrij snel weer naar school. Het was dan ook wel even wennen toen we in mei weer naar school moesten. Je vond het prachtig om met een Canadezenjack naar school te gaan en vooral als je daar ook nog een koppel bij had. Had je ook nog een legermes dan maakte je het helemaal, maar mij is dat niet gelukt. De meeste jongens hadden al snel het roken geleerd en zelf deed ik daar ook dapper aan mee. Bij gebrek aan sigaretten had ik bij Hafkamp blazertjes gekocht, kunstsigaretten die verschrikkelijke smaakten, maar het rookte. Er waren jongens die wel aan echte sigaretten wisten te komen, ze haalden eieren thuis uit het kippenhok en ruilden die bij de Canadezen om voor sigaretten. Vliegtuigglas was een gewild bezit, je kon daar ringen uit zagen. Ringen met aan de bovenkant drie gaatjes gevuld met de kleuren rood, wit en blauw. Mijn moeder had een armband van dubbeltjes laten maken. Wim Wilbrink kreeg een ploeg gevangen leden van de NSB, die onder bewaking van leden van de ondergrondse aardappelen voor hem moesten rooien. Een van de gevangenen was Griet Wansink, van haar moest ik mijn opa de groeten doen. Antoon Schut uit Loenen was een van de bewakers.