Verhalen uit of over Beekbergen

Een anonieme schrijver over de oostelijke Veluwe ontmaskerd

Eduard Johan Weeda

Wie in de negentiende eeuw wilde publiceren zonder zijn naam prijs te geven kon de afkorting Q.N. gebruiken. De letter q verraadt de Latijnse afkomst van deze gefingeerde initialen: quem novisti, dat wil zeggen ‘die gij kent’. Dat zal zoveel betekenen als: insiders weten wel wie ik ben, wat niet behulpzaam is als je zo’n publicatie 160 jaar later probeert te duiden.

In het voetspoor van Heldring

In de Geldersche Volks-Almanak voor het jaar 1863 verscheen een relaas getiteld ‘Nog een wandeling over de Veluwe’. Het was gericht aan een vriend die om een beschrijving van de tocht zou hebben gevraagd, en ondertekend met ‘Geheel de uwe, Q. N.’. De titel verwijst ongetwijfeld naar de Veluwse wandelboeken van ds. O.G. Heldring die in 1841 en 1845 waren verschenen. Mijn twee vragen zijn: wie verschuilt zich achter de pseudo-initialen Q.N., en wanneer heeft hij zijn wandeling gemaakt? De negentiende-eeuwse archivaris J.I. van Doorninck wist vijf gebruikers van de codeterm Q.N. te identificeren, onder wie de letterkundigen J.J.A. Goeverneur en R.C. Bakhuizen van den Brink, maar betrokkenheid op de Veluwe is van geen van de vijf bekend.

Naar de trant van de eeuw is het verhaal van de Veluwse Q.N. doortrokken van historiezucht, oftewel obsessie met het verleden, om een boektitel van Marita Mathijsen te citeren. Ongeveer een-derde wordt ingenomen door uitweidingen over het roemruchte verleden van Gelderland. Verder vinden we beschouwingen over welvaart, met een grootgrondbezitter als weldoener van Eerbeek, terwijl marken en zandverstuivingen als obstakels aan de kaak worden gesteld. Aan de eigenlijke wandeling is hooguit de helft van het artikel gewijd.

De auteur noemt zich een Geldersman; hij gaat op stap met een verwant die wordt getypeerd als ‘vreemdeling’ (vermoedelijk uit het westen des lands). Hun reacties op de Veluwetocht lopen dan ook sterk uiteen. Waar hij armoede en een lagen trap van ontwikkeling meende bespeurd te hebben, had ik sporen van vooruitgang, ja, van welvaart meenen te bemerken. De schrijver geniet en teert nog lang op zijn herinneringen, terwijl zijn familielid dodelijk vermoeid raakt.

De tocht begint in ‘ons geliefkoosd Dieren’, waarvoor de schrijver een zwak heeft. Nadat hij de eeuwenlange historie van Dieren en Spankeren in drie bladzijden heeft samengevat, zetten de mannen koers naar Eerbeek, waar ze een splinternieuw kanaal bereiken. Hiermee is de wandeling in 1862 of daaromtrent te dateren. Daarvoor maken we een zijsprong naar andere bronnen.

Het Oude Huis te Dieren in 1863, getekend door C.C.A. Lust (bron: Gelders Archief, nr. 1505-S267-1863-0001; 
geplaatst bij het artikel van Q.N.)

 

In 1858-1865 werd het Apeldoorns Kanaal zuidwaarts doorgetrokken naar Dieren (waarna het nog vier jaar duurde voordat het waterpeil in het kanaal gewaarborgd was door het graven van extra sprengen). Omdat de kanaalgravers in 1859 tot Beekbergen waren gevorderd, moet Eerbeek – halverwege Beekbergen en Dieren – omstreeks 1862 zijn bereikt. Volgens het Staatsblad werd medio 1862 de wet van kracht die onteigening van gronden in het kanaaltracé legitimeerde. Wie een en ander combineert vraagt zich af of tussen Apeldoorn en Eerbeek van 1858 tot 1862 de schop onwettig de grond in was gegaan … laten we het op voorbarig graafwerk houden.

De niet-Gelderse reisgenoot zag reeds in zijne verbeelding de eerste trekschuiten op de orthodoxe Veluwe, een alles afdoend bewijs voor den hoogen trap harer ontwikkeling! We hebben blijkbaar met vrijzinnige volksontwikkelaars te maken. In Loenen volgen ontmoetingen met de predikant en de notaris; dat moeten H.F. Waller en J.H.F.W. van den Ham zijn geweest, die in die periode (1858-’64 resp. 1860-1863) hun ambt in Loenen uitoefenden. Waller was een kenner van de Duitse filosoof Arthur Schopenhauer en benaderde de natuur liever filosofisch dan concreet, zoals we nog zullen zien.

De notaris levert aan een bijdrage aan de tocht en het artikel door de wandelaars te begeleiden naar het Beekbergerwoud. Daar schakelt hij een oude, in de buurt van het Woud wonende markengenoot in als gids. Maar de heren worden in hun hooggespannen verwachtingen teleurgesteld. Wij hadden ons voorgesteld, hoogten met zware eiken bezet, fraaije boschpartijen, echt natuurschoon. Maar ze zagen geen enkelen eikenboom, geen enkele boschpartij der studie van een landschapsschilder waardig. Dominee Waller, die verplichtingen elders had, was blij dat hij de dans ontsprongen was. Wat een verschil met eerdere bezoekers zoals ds. O.G. Heldring, mr. A.W. Engelen en de jeugdige H.J. Kok Ankersmit, die elk op eigen wijze vertellen over de overweldigende indruk die het Woud op hen maakte.

Het Beekbergerwoud in de herfst van het warme, droge jaar 1857, getekend door Alexander Ver Huell 
(bron: Gelders Archief, nr. 1551-3222)

 

De staart van het wandelrelaas biedt een clou voor de detective

Het laatste reisdoel is Hoenderloo, een oord van verwaarloosde medemensen dat in het midden van de negentiende eeuw door Heldring tot bloei werd gebracht. Nadat de schrijver heeft gezinspeeld op een tocht naar Otterloo in een volgend jaar, besluit hij als volgt: U zal ik dan zeker daar niet wedervinden, maar mij troost de gedachte, dat gij, schoon ook ver verwijderd en tot ruimer werkkring geroepen, toch onze Veluwe niet kunt vergeten. De ‘waarde vriend’ uit de aanhef van het artikel is dus geen stijlfiguur maar heeft echt bestaan en nadert zijn levenseinde. Het moet iemand zijn geweest die in of omstreeks 1864 is gestorven. Dan is er een gegadigde: Heinrich Gottfried Haasloop Werner (1792-1864), medeauteur van Heldrings tweede Veluwse wandelboek uit 1845 (waarvan de opbrengst bestemd was voor Hoenderloo, een vroeg voorbeeld van crowd funding). In de Geldersche Volks-Almanak had hij van 1842 tot zijn sterfjaar tientallen artikelen gepubliceerd.

Een levensbericht van Haasloop Werner werd geschreven door zijn vriend Egbert van der Maaten (1808-1867), bierbrouwer te Elburg, door zelfstudie letterkundige en sinds 1856 vrijmetselaar. Diens omvangrijkste werk is een tweedelige Geschiedenis der Nederlanden van den vroegsten tot op den tegenwoordigen tijd. Volgens de schrijver van Van der Maatens necrologie is dit boek tamelijk uitvoerig en nauwkeurig maar te weinig onderhoudend en boeiend om zijn weg naar de huiskamers te vinden. Beter verging het zijn Kleine Aardrijkskunde voor schoolgebruik, die elf drukken beleefde.

Het met Q.N. ondertekende artikel in de Geldersche Volks-Almanak van 1863 werd gekritiseerd door een anonieme recensent van de Vaderlandsche letteroefeningen, die slechts met ‘H.’ ondertekent. Deze vraagt zich af of Q.N. zich niet teveel heeft laten meeslepen door gesprekken tijdens het wandelen of verhalen die hem verteld werden. Over een beschrijving van het Putter- en Sprielderbos door Haasloop Werner in dezelfde jaargang van de almanak is de recensent, die deze bossen van nabij kent, juist bijzonder lovend.

Het lijkt mij aannemelijk dat Egbert van der Maaten de Q.N. uit de almanak is. Vermoedelijk uit beleefdheid of voorgewende bescheidenheid richt hij zich aldus tot zijn waarde vriend: gij weet, dat ik niet gewoon ben de pen te voeren. De wijdlopigheid van het 23 bladzijden beslaande artikel Nog een wandeling over de Veluwe doet denken aan de kritiek op Van der Maatens Geschiedenis der Nederlanden, die bijna duizend bladzijden telt. Een voetnoot achterin dit lijvige boek verwijst naar de beschrijving van het Beekbergerwoud door A.W. Engelen, die in Van der Maatens geboortestad Elburg schoolrector was geweest. Blijkbaar had Engelens tocht door het Woud bij Van der Maaten hoge verwachtingen opgeroepen.

Wat verderop in de aanhef van zijn artikel smeekt Q.N.: Val mij er niet hard om dat ik als een oud man praat over mijn geboortegrond. Als Elburger van de wieg tot het graf mocht Van der Maaten de Veluwe als zijn geboortegrond aanduiden. Met een leeftijd van ongeveer 54 jaar kon hij zich anno 1863 een oud man noemen: destijds haalden mannen vaak de vijftig niet. En als vrijmetselaar zal hij vrijzinnigheid hebben gepaard aan zin tot verheffing des volks.

Met hartelijke dank aan Otto Ottens, archivaris Vrijmetselaarsloge ‘Le Profond Silence’ te Kampen, voor het beschikbaar stellen van de foto van Egbert van der Maaten.

Geraadpleegde bronnen:
•    De Ruiter, J. (laatste wijziging 14-10-2022). Geschiedenis van het Apeldoorns Kanaal. Gelders Archief, nr. 1912.
•    Elberts, W.A. (1867). Levensbericht van Egbert van der Maaten. Jaarboek Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1876: 204-206.
•    Engelen, A.W. (1847). Wandelingen door Gelderland en aangrenzende Noord-Brabandsche, Limburgsche en Pruisische Gewesten. Van Boekeren, Groningen.
•    ‘H.’ (1863). Een viertal Jaarboekjes. Vaderlandse letteroefeningen 1863: 100-104.
•    Heimans, E. (1900). Een halve eeuw Botaniseeren. (H.J. Kok Ankersmit). De Levende Natuur 4: 1-4.
•    Heldring, O.G. & R.H. Graadt Jonckers (1841). De Veluwe. Eene wandeling. Van Eldik Thieme, Arnhem.
•    Heldring, O.G. & H.G. Haasloop Werner (1845). Wandelingen over de Veluwe. Van Eldik Thieme, Arnhem.
•    Mathijsen, M. (2013). Historiezucht. De obsessie met het verleden in de negentiende eeuw. Vantilt, Nijmegen.
•    Q.N. (1863). Nog een wandeling over de Veluwe. Geldersche Volks-Almanak voor het jaar 1863: 107-129.
•    Van der Maaten, E. (1847). Kleine Aardrijkskunde voor schoolgebruik. Frijlink, Amsterdam.
•    Van der Maaten, E. (1853). Geschiedenis der Nederlanden van den vroegsten tot op den tegenwoordigen tijd (voetnoot op p. 923). Frijlink, Amsterdam.
•    Van der Maaten, E. (1865). Levensbericht van Heinrich Gottfried Haasloop Werner. Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1865: 137-149.
•    Van Doorninck, J.I. (1883). Vermomde en naamlooze schrijvers opgespoord op het gebied der Nederlandsche en Vlaamsche letteren. Deel 1: schuilnamen en naamletters. Brill, Leiden.
•    Vlieger, M. (2011). Bierbrouwerij ‘Het Witte Paard’ in Elburg, in: E. de Jonge, Bierbrouwen op de Veluwe: 69-71. BDU, Barneveld.
•    Waller, H.F. (1868). Arthur Schopenhauer. Vaderlandsche Letteroefeningen 1868: 735-788.

Kranten en tijdschriften:
•    Algemeen Handelsblad 11 mei 1859.
•    Regt en wet, tijdschrift voor het notaris-ambt 13 (1859): 630; 15 (1863): 319.
•    Staatsblad van het Koningrijk der Nederlanden 72 (21 juni 1862).

Websites:
•    dominees.nl: Loenen op de Veluwe, Hervormde Gemeente.
•    elburgerbiergenootschap.nl/Elburger_Bier_Genootschap/historie.html: Bierbrouwerij Het Witte Paard.

 

De historie van landgoed Ruiterserve en zijn bewoners

    Willy Rouwenhorst-Hartgers

Aan de enige natuurlijke beek van de Oost-Veluwe, de oude beek in Beekbergen, vind je sinds begin 17e eeuw landgoed Ruiters-erve (tot 1926 geschreven met een n aan het eind). Dat het goed toeven is aan de beek, blijkt wel uit het feit dat er onlangs in Lieren archeologische opgravingen zijn gedaan uit de ijzertijd, 800 jaar vóór Christus. Of, zoals we kunnen lezen in Numeri 21:12, “en zij legerden zich aan de beek”. Het is zeer wel mogelijk dat Beekbergen zijn naam te danken heeft aan deze beek, maar de naam kan ook teruggaan tot die ijzertijd. Restafval uit de ijzerindustrie, “Bik” genaamd, kwam op een grote berg terecht en zo kan de naam “Bik-barge” (Beekbergen) zijn ontstaan. 

Marten Orges, de eerste papiermaker in Gelderland

Het is 1606 dat Marten Orges een stuk grond pacht van de geërfden van de Lierdermark en er een kleine papiermolen bouwt. Marten Orges staat bekend als de eerste papiermaker in Gelderland.  

Hij is rond 1570 geboren in Zwitserland, maar er zijn óók aanwijzingen, dat hij is geboren in Frankrijk. Rond 1600 komt hij naar Nederland nadat hij als Zwitsers soldaat heeft gevochten in de slag bij Nieuwpoort. Aan dezelfde beek, een stuk stroomopwaarts, bouwt hij al eerder, in 1601, een papiermolen, die bij ons bekend staat als de Tullekensmolen. De pacht bedraagt vijfentwintig daalders en nog eens twee daalders per jaar aan St. Peters Gasthuis in Arnhem voor gebruik van het beekwater. Later zal blijken dat over het gebruik van beekwater een proces gevoerd wordt, waarvan het eindoordeel is, dat hij het beekwater zijn vrije loop moet laten gaan. Om de uitspraak aan te vechten is het in die tijd gebruikelijk, dat zaken op drie zondagen in de kerk van Beekbergen en Apeldoorn worden afgekondigd en dat ieder die daar tegen in bezwaar gaat, dit kenbaar kan maken. 

Als blijkt dat alleen St. Peters Gasthuis bezwaar maakt, wordt in 1627 het erfpacht toegewezen aan de weduwe van de inmiddels overleden Marten Orges, waarna ze de molen weer in werking stelt.

Op zijn grafsteen in de Hervormde kerk in Beekbergen is te lezen “Anno 1626 den 9 september is in de Here Gherust Meister Marten Orges den oldsten Pappyre Maker Ghewest in Gelderlandt”. 

Ook het watermerk van Marten Orges staat op deze grafsteen afgebeeld met de letters F M O. De F staat voor “fecit”, onder kunstenaars een gebruikelijke aanduiding (latijn) wat betekent “hij heeft dit gemaakt”. De letters M en O spreken voor zich. 

Zijn weduwe Geertje Dirx Schut, 1567 – 1640 blijft achter met drie zonen. Jacob uit een eerder huwelijk, Daniël die in 1636 overlijdt aan de pest en Paul, die zich als papiermaker in Ugchelen vestigt. In die tijd is het heel gebruikelijk, dat de kinderen de achternaam van de moeder dragen en zo verdwijnt de naam Orges en wordt het Schut. 

Over de totstandkoming van de naam “Ruitersmolen” zijn verschillende inzichten: 
A. Marten Orges bezoekt steeds te paard zijn molens en die van zijn kinderen. In zijn huis bevindt zich zelfs een gebrandschilderd raam met de voorstelling van hemzelf te paard. 
B. Bij de molen is een afbeelding te zien van de bekende postruiter, geliefd papiermakers kenmerk. 
C. De dochter van de latere eigenaar Claas Jansen van Amersfoort wordt Stijntje Claesen de Ruiter genoemd. De naam kan dus van haar naam “de Ruiter” komen of, andersom. 

Nieuwe eigenaren 

Rond 1648 wordt Jan van Amersfoort eigenaar papiermaker. Vanaf die tijd blijft de molen drie generaties in de familie van Amersfoort en gaat in 1737 over in handen van Willem Brouwer om vervolgens in een tijdsbestek van honderd twee en vijftig jaar, negen verschillende eigenaren te krijgen. De opsomming van deze namen laat ik achterwege (de lijst is bij de auteur bekend). Er is rond 1693 een tweede rad aangelegd wat betekent, dat er een daalder meer aan pacht betaald moet worden. 

 

Het is 1788 als Aaltje Woudenberg eigenaresse wordt. Zij trouwt in 1789 met Berend Derk Boks, 1754 - 1830, uit Loenen. Hun zoon Derk Boks, 1791 – 1862, komt op de molen als papiermaker en zal later papierhandelaar worden. Hij huwt met Aaltje Ruimerman. In 1843 wordt de papiermolen omgezet in korenmolen. De hamerbakken gaan naar Van Houtum in Ugchelen en komen op de molen “het Voorslop”.    

Als beoogd opvolger komt zoon Evert Jan, 18/4/1838 – 14/6/1914, in aanmerking, maar dat zal toch anders lopen. Hij kiest voor de schilderkunst en volgt een opleiding aan de Koninklijke Academie in Antwerpen.  In 1863 behaalt hij een eerste prijs en wordt groots onthaald in Beekbergen. Sinds 1964 wordt de kunstschilder geëerd met een naar hem vernoemde straat, de Evert Jan Boksweg in Beekbergen. 

Broer Gerard Boks, 1839 – 1906, wordt de nieuwe eigenaar en huwt in 1872 met Jannetje Brouwer, 1839 – 1923, uit Oosterhuizen. Zij is weduwe van Willem van Beek, zoon van welgesteld landbouwer Juriën van Beek. Jannetje heeft dan al twee dochters uit het huwelijk met Willem van Beek, waarvan er één Truus heet. Gerard en Jannetje krijgen een zoon Derk Albert (1875 - 1956) en dochter Hendrieka (1877 - 1962). In 1890 wordt Derk Albert eigenaar, wat niet van harte gaat, want hij wil liever studeren, maar hij krijgt geen schijn van kans. Tot ver in de 20e eeuw draagt het landgoed de naam Ruiterserven. Rond de eeuwwisseling 1899/1900 ligt het landgoed er schilderachtig bij. 

Derk Albert Boks

Naast het molenaarschap is het in de 19e eeuw gebruikelijk ook een boerderij te hebben. Achter de beek in de buurt van de Els is een grote moestuin met rondom een beukenhaag. Werknemers voor Derk Albert in de maalderij zijn onder andere Hendrik Gorsseling, Gerrit Palm en Albert Hofman. Het boerenwerk wordt onder andere gedaan door Marten van het Loo, Hendrik Jan Klomp en Reinder Muller. Het huishoudelijk werk wordt gedaan door de dienstbodes Jantje Stufken, Jacoba Stufken, Jacoba van de Hel, Janna van de Hel, Mietje Beltman, Mina Hogewey en Aaltje Woudenberg. Het is in die tijd gebruikelijk, dat de huishouding intern woont, waar ze zich wel aan strikte regels dienen te houden. Op zondag en woensdagavond mogen ze tussen zes en acht uur hun geliefde of verloofde ontvangen. De beukenhaag rond de moestuin achter de beek is in dit geval een mooie plek om achter te verschuilen en om acht uur is het bedtijd, om de volgende ochtend weer vroeg op te kunnen. Het loon bedraagt begin 20e eeuw 60 tot 100 gulden per jaar.  In drukke tijden wordt er vroeg in de morgen van vier tot tien uur gewerkt in de molen en daarna op het land. In de oogsttijd wordt de molen stil gelegd, om zoveel mogelijk mankracht op het land te hebben. 

Derk Albert en zijn stiefzuster Truus blijven beiden ongetrouwd en wonen samen op Ruiterserve. Derk Albert is graag gezien in Beekbergen en bekleedt veel functies op maatschappelijk terrein, wat vaak veel gasten op Ruiterserve met zich meebrengt. Per rijtuig haalt hij ze af van de trein samen met zijn drie jaar jongere buurjongen en vriend Marten Bresser. Marten woont op de boerderij genaamd Het Hoogeland, die later verkocht wordt aan de stichting Het Hoogeland, bekend door de huisvesting van dak- en thuislozen. 

Boks is o.a. lid van de gemeenteraad voor de liberalen. Van het in 1909 opgerichte harmonieorkest “Prinses Juliana Beekbergen” is hij voorzitter en hij hanteert ook de voorzittershamer bij het “Veefonds”. Ook voor de net opgerichte brandweer in Beekbergen heeft hij sympathie; de spuitgasten worden na het bluswerk onthaald bij hem aan de keukentafel en van een natje en droogje voorzien. Op latere leeftijd sluit hij zich aan bij de vrijmetselaarsloge in Apeldoorn. Tijdens de Mobilisatieperiode van de Eerste Wereldoorlog is er inkwartiering van militairen op het landgoed. Later zal dit in 1938 nog een keer gebeuren. 

Aan het eind van deze oorlog staat hoeve Ruiterserven een verandering te wachten. Hoeve en maalderij komen in 1919 te koop te staan en het landgoed gaat over in handen van Huber en Bodemeijer. Over deze nieuwe eigenaren is verder geen informatie te vinden dan dat Ruiterserven in datzelfde jaar weer te koop komt. 

Pieter Hendrik Kaars Sijpesteijn

De warme gevoelens van de gemeenschap voor Derk Albert Boks dragen er aan bij dat de nieuwe eigenaar Pieter Hendrik Kaars Sijpesteijn, geboren 6-8-1896, met open armen ontvangen wordt. De sympathie van de Beekbergenaren voor Kaars Sijpesteijn is zodanig, dat hij nu in de 21e eeuw nog met veel respect in vele gedachten voortleeft. 

Pieter Hendrik wordt in familiekring Piet Hein genoemd, hij groeit op in Heemstede als tweede zoon in het gezin Kaars Sijpesteijn. In het nabijgelegen Krommenie staat het bekende Linoleumbedrijf, waar zijn vader directeur van is. Na de middelbare handelsschool gaat hij studeren in Leipzig. In de Eerste Wereldoorlog wordt hij onder de wapenen geroepen. Aan een ongeluk houdt hij epilepsie over, waardoor hij genoodzaakt is het familiebedrijf te verlaten. 

Hij vestigt zich op de Veluwe en richt zich op landbouw en veeteelt. Ruiterserven is de plek waar hij zich volledig kan ontplooien. Hij betrekt de woning samen met zijn verzorgster en huisdame, mevrouw Ravensteijn, en raakt snel ingeburgerd in Beekbergen. Hij hoort tot de zogenaamde notabelen. 

Tot zijn vriendenkring behoren dorpsarts dokter Pont en de familie Kolff, geneesheer-directeur van het sanatorium voor TBC patiënten. Van deze familie is bekend dat zoon Willem Kolff de latere uitvinder van de kunstnier is (zie voetnoot 1, einde van gehele tekst). Verder behoren de heer en mevrouw Van Spreekens met hun vier zonen - Barend, Dolf, Willem en Mees - tot zijn vriendenkring. Deze familie staat bekend als de ontginner van het Beekbergerwoud. Dan notaris Loncq de Jong met zijn echtgenote en huisarts Hage met mevrouw Hage-Breesnee. Ook de familie Hekker, Johan Coenraad en zijn echtgenote Sibella Pauline Knappertsbusch (zie voetnoot 2, einde van tekst), die sinds eind 1920 op het nabijgelegen landgoed Rauwenhul wonen, behoren tot zijn vriendenkring en worden in vertrouwelijke kring oom Jo en tante Paula genoemd. Pieter Hendrik, die een goede biljarter is, zal regelmatig op Rauwenhul een partij komen spelen. 

Het is bij deze familie, waar hij zijn toekomstige vrouw Sylvia Leontine Schoggers, 1902 - 1969, ontmoet. De uit Indië afkomstige familie Schoggers is in pension op landgoed Rauwenhul Na een tijdelijk verblijf, keert Sylvia terug naar Indië tot 18 november 1926. 

Nieuwbouw Ruiterserve

Pieter Hendrik gebruikt die tijd om de oude hoeve plaats te laten maken voor een nieuwe villa. Het is de firma Grootenhuis die in juni 1926 de bouw aanbesteed krijgt. De boedel wordt zolang opgeslagen bij de firma Van Tongeren in Beekbergen. Pieter Hendrik weet zich gesteund door zijn ouders, die regelmatig vanuit de Zaanstreek komen kijken en een enorme stimulans voor hem zijn. De bouw wordt gegund aan aannemer A.K. van Wijk, voor f 23.940,--, perceel Ι en perceel ΙΙ worden gebouwd door de gebroeders Eikendal, voor f 26.605,--. Pieter Hendrik zit zevenhonderd gulden boven de begroting. Half juli 1926 gaat het grondwerk beginnen. Als op 2 augustus de fundering van het nieuwe Ruiterserven wordt gestort, laat Pieter Hendrik de laatste letter “n” van de naam Ruiterserven vallen en wordt het Ruiterserve. Op 4 september begint de bouw op een huis te lijken en half oktober is er pannenbier. 

Inmiddels is er bericht dat Sylvia op 13 november in Genua zal arriveren met het schip Hooft. Pieter Hendrik reist naar Italië om haar daar op te wachten. Tot hun huwelijk zal Sylvia logeren bij de familie Hekker op Rauwenhul. Die winter, in januari 1927, is het ongelooflijk koud met veel sneeuw. Pieter Hendrik laat paard Emma beslaan met scherpe ijzers en gaat met zijn toekomstige bruid Arren. Hij als vaardig mennende koetsier en de in bont gehulde Sylvia, troont als een Koningin op de slee. Genietend glijden ze voort, door de maagdelijke sneeuw, wuivend en nagestaard door de dorpelingen. Een paar dagen later lezen ze in de krant dat Koningin Wilhelmina met Juliana genoot van een Arrentocht door de Koninklijke bossen van het Loo met prins Hendrik als koetsier. 

Ondanks de kou, komt er schot in de bouw en op 1 februari kan Pieter Hendrik het huis in en wordt er alles aan gedaan dat, op de geplande huwelijksdatum van 17 maart 1927, “Ruiterserve” er bijligt als een sprookjesachtig pronkjuweel. 

Vanuit haar Indische achtergrond is Sylvia gewend om met personeel om te gaan en het is vanzelfsprekend dat verschillende meisjes uit de omgeving een dienstbetrekking bij haar krijgen. Op de boerderij en molen zijn ook mannen uit de omgeving in dienst. Albert Hofman, die óók al bij Boks molenaar is, zal dat ook bij de familie Kaars Sijpesteijn blijven. 

Menslievende man en goede werkgever

Pieter Hendrik staat bekend als een menslievend man en heeft in de crisisjaren rond 1930 acht mannen in dienst. Zowel het personeel in de huishouding, als in de boerderij en molen kunnen zich geen beter werkgever wensen. Dat hij veel voor de medemens overheeft, blijkt wel uit het feit, dat hij een boerengezin waarvan de vrouw na een zware bevalling het bed moet houden, dagelijks een warme maaltijd laat brengen. Vanuit zijn handel en bedrijfsachtergrond, is hij gewend nauwkeurig administratie bij te houden. In zijn eierboek houdt hij, van dag tot dag, bij wat er aan eieren is gelegd, hoeveel voor eigen gebruik en wat het aan handel opbrengt. 

Oprichting Coöperatief Veevoederbedrijf VEVO

Samen met vriend Arend Meinders, directeur geneesheer-internist van het St. Liduina ziekenhuis in Apeldoorn, richt hij Coöperatief Veevoederbedrijf VEVO op; staat voor VEeVOer. Op 28 oktober 1938 opent het bedrijf aan de Zwartebergweg, langs de spoorlijn, in Lieren. Waander Diks wordt voorzitter en de heer Schoenmaker, zwager van Arend Meinders, wordt bedrijfsleider en is belast met het uitbetalen van personeel. Hierdoor weet hij zijn graanmolen actief te houden en is er tijdens de Tweede Wereldoorlog voldoende graan. 


Pieter Hendrik is een bedaarde, rustige man en treedt nooit op de voorgrond; hij is wars van elke vorm van publiciteit en wimpelt vele aanbiedingen van bestuursfuncties resoluut af. Ook is hij een man die mensen in financiële nood niet in de kou laat zitten. Harmonieorkest “Prinses Juliana” draagt hij een warm hart toe. Zo gebeurt het dan ook, dat jaarlijks met Koninginnedag de harmonie eerst Ruiterserve aandoet, waar alle kinderen een sinaasappel krijgen. Tijdens koude winters, waar de temperatuur soms daalt van -22°C tot -29°C, wordt er een briefje bezorgd van de hoofdmeester, of de kinderen op de vijver mogen schaatsen en sleeën. Het is een gekrioel van jewelste. Mevrouw heeft moeite met die kou, en kleedt zich met dikke wollen sokken en wollen onder- en bovengoed. 

Dagelijks leven vastgelegd op film

Wie het eerste kievitsei vindt, krijgt twee gulden vijftig. Als verwoed amateurfilmer legt Pieter Hendrik het dagelijks leven op zijn landgoed en in de omgeving vast op film. Later zal blijken dat deze films van grote historische waarde zijn. Mevrouw Sylvia laat zich ook niet onbetuigd in de gemeenschap en is beschermvrouwe van mandolineclub Combrio. Samen met haar man geeft ze de dienstmeisjes vertrouwen en warmte, wat resulteert in een warme hechte gemeenschap op het landgoed. De dienstmeisjes verblijven, net als bij de familie Boks, intern. 

 

Enkele binnenmeisjes zijn o.a. Bep van Beek, Lien van Dijk, Toos Boks en Kaatje Elskamp. Mina Bresser is dienstbode in de keuken en Toos Elskamp is strijkster. Voor als er naaiwerk is, komt Gerritje van Uffelen langs. Drie zussen van mevrouw Sylvia, door de dienstmeisjes genoemd, juffrouw Lygia, juffrouw Jenny en juffrouw Erna, verblijven regelmatig vanuit hun woonplaats Zeist op Ruiterserve. Op 7 augustus 1931 wordt het echtpaar Kaars Sijpesteijn verblijd met de geboorte van zoon Sylvio James. Twee jaar later,  op 13 februari 1933, wordt Pieter Hendrik geboren en op 24 november 1935, is er de blijde geboorte van dochter Rosina Laura. Wanneer mevrouw en meneer afwezig zijn, nemen de zussen van mevrouw de kinderen meestal onder hun hoede. 

Koningsgezind

Dienstbode Mina Bresser zal later veel van haar jaren op Ruiterserve aan haar kinderen doorvertellen. Zoals over de vakanties, die het gezin doorbracht en over de ansichtkaarten uit Italië, Duitsland, Noorwegen, Arnhem en Bergen aan Zee, die ze zorgvuldig bewaart als aandenken uit die tijd. 

Dat meneer Pieter Hendrik bekend staat als menslievend is al gezegd, maar ook het Koningshuis draagt hij een zéér warm hart toe. Het zal dan ook niemand verbazen, dat hij bij het huwelijk van Juliana en Bernard de hele villa versiert met honderden lampjes. Er komen veel lovende reacties. Als er op de laatste dag van januari 1938 een prinsesje is geboren, wordt de kleine Beatrix uitbundig verwelkomt. Johan van Tongeren plaatst hij de ingang van “Ruiterserve” een grote ereboog, versierd met bloemen en verlichting. Op de boog staat geschreven:
“EEN NIEUWE TELG, EEN NIEUWE BAND, 
 VERBINDT ORANJE EN NEDERLAND”. 
De poort wordt aan weerskanten gesierd, met mooie lantaarns. 

Bovendien wordt het huis versierd met slingers en dennengroen en er komt op het dak een groot schild met de afbeelding van een Oranjeboom. Net als bij het huwelijk van Juliana en Bernard, worden huis en vijver weer opgetuigd met honderden lampjes. De inzet van Pieter Hendrik en zijn personeel wordt beloond met lovende reacties, er wordt zelfs in de krant over geschreven. Er wordt een prijsje uitgeloofd voor wie het juiste aantal lampjes raadt. 

Als groot paardensportliefhebber stelt Pieter Hendrik, eind jaren dertig, zijn landgoed open voor een “concours hippique”. Een groot evenement met vele deelnemers en bezoekers. Ook Prins Bernard is één van de bezoekers.

Mobilisatie

Tijdens de mobilisatie 1939 worden de gele rijders op Ruiterserve gelegerd. Luitenant Kolonel van den Wall Bake overste van de huzaren van Boreel, tevens Commandant van Koningin Wilhelmina, krijgt tijdelijk, gastvrij onderdak bij de familie in huis en de kinderen mogen hem en zijn vrouw, oom Aad en tante Ina noemen. 

Deze gastvrijheid waardeert hij enorm en om dienstbode Mina te bedanken voor zijn dagelijks kopje thee op bed, mag ze met hem mee in de auto naar haar ouderlijk huis aan de Zwaansprengweg (tegenwoordig Wolfskuilen). Ook de Cavaleristen krijgen van Mina wel eens wat toegestopt, waardoor ze de naam verwerft van “soldatenmoeder”. Van den Wall Bake vertrouwt haar toe dat hij zijn paard “goudhaantje” noemt en dat zijn grote hobby is, kou-duiven schieten. Om de troepen te inspecteren, komt Koningin Wilhelmina naar Ruiterserve en wordt daar rondgeleid. Vanwege het slechte weer, heeft ze zich gehuld in een regencape. Vervolgens gaat ze door naar de Molenberg in Lieren, waar ze een defilé af zal nemen van de troepen in uiterste paraatheid. Vanwege het ontbreken van een verhoging, waar de Koningin op kan plaatsnemen, klimt ze op een “kleihoop” langs de weg (zie ook Voetnoot 3, aan het slot van de gehele tekst). 

Oorlog

Door de dreigende inval van de Duitsers zijn de troepen gedwongen te vertrekken naar de Oranje Nassau Kazerne in Harderwijk. De officieren worden ondergebracht in Hotel Baars. Om de gastvrijheid op Ruiterserve te onderstrepen krijgen Pieter Hendrik en Sylvia op 5 december 1939 een fraai gedecoreerd wandbord met daarop een gedicht, waarin de gastheer en gastvrouw hartelijk worden bedankt voor hun gastvrijheid op Ruiterserve. Dit maakt zo’n indruk dat Pieter Hendrik en Sylvia voor het hele eskadron met Kerst grote banketletters, die de naam “Oranje Nassau Kazerne” vormen, laten bezorgen.

Het bezoek van Koningin Wilhelmina op Ruiterserve, en het defilé, heeft Pieter Hendrik vastgelegd op film. Wellicht heeft hij, met zijn film hobby, veel geleerd van zijn neef Dick Laan, bekend auteur van de kinderboeken serie Pinkeltje. Als maker van speelfilms is Dick Laan, begin twintigste eeuw, zeer actief. Hij logeert regelmatig op Ruiterserve, en in de periode, nog vóór Sylvia, neemt hij de film “Molenrad des doods” op, met landgoed Ruiterserve als decor. Pieter Hendrik speelt de hoofdrol, te midden van zijn vijf paarden, karakteristieke boerderij en molen. 

Het uitbreken van de tweede wereldoorlog zal een zware stempel op het landgoed en zijn bewoners drukken en het zal nooit meer zo worden als voorheen. Ondanks de spanning die er heerst, en de ongewisse tijd, wordt de verjaardag van Sylvia, op 25 januari 1941, groots gevierd. Provocerend is de Menukaart met de kleuren Oranje – rood – wit – blauw, en de Nederlandse Leeuw op de voorkant. Het wordt een vrolijke bende met achttien gasten. Sylvia verzorgt een overheerlijk diner, geholpen door de meisjes. Een enorme opsteker in die benauwde tijd.

Verzet

Pieter Hendrik komt in contact met de ondergrondse organisatie de Geuzen in Rotterdam. Voor als er bezoek langs komt op Ruiterserve, is de stelregel voor het personeel “horen zien en zwijgen”. Dit gebeurt ook als dokter Duuring de tuin binnenkomt, MOND HOUDEN, en dat kunnen ze. Pieter Hendrik die zich niet fysiek kan inzetten, besluit alléén financieel te helpen bij het oversteken van de Engelandvaarders. Dit wordt met graagte aanvaard. De mannen die de oversteek gaan maken, komen zich bij Pieter Hendrik melden, meestal na zonsondergang. Namen worden nóóit genoemd, het wachtwoord luidt “Schoteldoek”, afgeleid van het Gelderse “schötteldoek”. In die wetenschap, blijven Pieter Hendrik en Sylvia achter. Enige keren loopt het gesmeerd en daar houden Pieter Hendrik en Sylvia een goed gevoel aan over, ze doen goed werk. Máár….!! Er komt verraad, en alles is verloren. 

Verraad

Er doet een vreemd verhaal de ronde, waarbij het de vraag is of dit klopt. Het komt er op neer, dat in Klarenbeek een verliefd huishoudster haar huisbaas onder druk zet met haar te trouwen, of anders dreigt ze hem te verraden. De actieve verzetsgroep in Beekbergen heeft de naam “Nederland Vrij”, de verzetsgroep in Klarenbeek heet “Vrij Nederland”. De huishoudster houdt woord, maar verraadt de verkeerde organisatie. Waarschijnlijk is Jan Beelaerts van Blokland door het oog van de naald gekropen, hij meldde zich op 16 april 1941 met “Schoteldoek” op “Ruiterserve”. Nog maar nauwelijks vertrokken, doet de Sicherheits Dienst een inval. Pieter Hendrik wordt verdacht van ondergronds werk. Het overvalt hen volkomen. Mina denkt dat ze zich, via het terras, toegang hebben verschaft. In de gang hangt een overall met persoonlijke spullen, terwijl de knecht net daarvoor, de tas van meneer heeft begraven. Onder het oog van een Mof moet hij hem opgraven, en als ze hem verhoren, breekt hij …….. 

Mina wordt gedwongen om mee door het huis te gaan. Ze moet foto’s bekijken, maar trekt haar schouders op, en weet niéts. Tijdens de omsingeling, komt zoon Sylvio uit school aangefietst en schrikt enorm. Om de kinderen niet verder overstuur te maken, worden ze bij Mina in de keuken ondergebracht, het aanwezige personeel wordt ook naar de keuken gedirigeerd, waar ze angstige momenten doormaken. Mina vertelt, dat de jongste twee kinderen nog te jong zijn om iets te beseffen van de spanning die er heerst. Op zeker moment, steekt meneer zijn hoofd om de deur en zegt tegen zijn kinderen “Lief zijn hoor, papa gaat uit logeren”. Later zal blijken, dat dit de láátste woorden zijn, die de kinderen van hem horen. Hij wordt vastgezet in de gevangenis aan het Wolvenplein in Utrecht. Op 13 juli 1941 wordt hij overgebracht naar de Gausstraat gevangenis in Utrecht. Bij deze overplaatsing staat het hele personeel van Ruiterserve op het Wolvenplein, om hem buiten op het plein te kunnen groeten. Lopend tussen de gevangenen, ziet Pieter Hendrik het personeel staan en kan nog net roepen, “ha jongens”, en weg is hij. Zó triest! 

Mina vertelt naderhand, dat zíj hem dáár voor het laatst heeft gezien. Daar verblijft hij, tot hij op 7 september 1942 wordt overgebracht naar het zogenaamde Oranjehotel in Scheveningen. Op 6 november 1942 is er een overplaatsing naar Amersfoort. Medicijnen, waar hij zo hard om verlegen zit, komen niet aan en voedselpakketten worden ook onderschept. De overplaatsing op 4 december 1942, naar Vught, zal naar later blijkt, zijn laatste zijn. Hij wordt in Kamp Vught als een beest behandeld, zijn laatste tijd is gruwelijk. Verstoken van medicijnen, die hij zo hard nodig heeft, sterft hij in eenzaamheid op 19 februari 1943. 

Overlijdensbericht

Op 9 december 1943 krijgt de familie van Statsbeamte Görgens uit Vught, het volgende bericht: “Der Grundbesitzer Pieter Hendrik – Kaars – Sijpesteyn – evangelisch - in Beekbergen, Ruyterserve -- ist am 19 Februar 1943 um 19 Uhr – Vught, Boschlaan 6, verstorben. Todesursache: Herz – und Kreislaufschwäche bei Lungenoedem“.

Via de echtgenote van een medegevangene verneemt de familie later, dat Pieter Hendrik zijn laatste dagen steun had van een medegevangen predikant, die hem het Godsvertrouwen en troost gaf.

Een zware beproeving

Na de gevangenneming van haar man, moet mevrouw Sylvia onderduiken. De kinderen blijven onder de hoede van hun tantes. Als vlucht, wordt Sylvia opgenomen in het St. Liduina ziekenhuis, voor een medische ingreep. Als ze niet langer patiënt is, duikt ze onder, in datzelfde ziekenhuis op de vliering. Deze bovenverdieping biedt zo weinig ruimte dat ze de hele dag gebogen moet zitten. Gevolg dat er een “lipoom” in haar nek ontstaat waar ze jaren later nog last van heeft. Later zit ze nog ondergedoken in Joppe bij Deventer en daarna zit ze ondergedoken in haar eigen slaapkamer op “Ruiterserve”. Heel spannend, en niemand weet het. Er heeft zelfs een Duits hoofdofficier zich toegang verschaft, beneden in de speelkamer. Voor mevrouw en het personeel een zware beproeving.    

Sylvia’s zus Jenny is tijdens die periode de leidende kracht in huis; met veel ontzag spreekt ze later over verzetsman Luitenant-kolonel b.d. Jan Jozua Barendsen uit Beekbergen, waar ze veel steun aan heeft. Barendsen zorgt, samen met Jenny, dat de financiering doorgaat en dat verschillende mensen ondergebracht worden op “Ruiterserve”. Zoals Generaal Dekker b.d. van de Genie, uit Den Haag, met zijn zuster. In het zomerhuis verblijft de familie Doyer, hij krijgt roodvonk en dat is iets waar de Duitsers als de dood voor zijn. 

Jenny geeft Barendsen geld om de mannen van “Nederland vrij” te beschermen. Onder hen Jan van Beek en Wim Oxener, helaas lukt het niet. Van deze mannen zal alléén Jan van Beek de oorlog overleven. Na onbeschrijfelijke ontberingen, komt hij thuis als een wrak. Jan Barendsen, geboren 11-09-1882, wordt in het voorjaar van 1942 als gijzelaar gevangen gezet. Na vrijlating gaat hij onmiddellijk weer in het verzet. In september 1944 wordt hij wéér opgepakt. In de ochtend van 2 oktober 1944 om vijf uur wordt hij met zeven andere gevangenen geëxecuteerd bij het Apeldoornsche Bosch. Hun lichamen zijn daarna op verschillende plaatsen in Apeldoorn neergelegd. Bij ieder lijk komt een bord met het opschrift “terrorist”. Jan Jozua Barendsen ligt drie tot vier dagen op de hoek, Badhuisweg/Sprengenweg. Na de oorlog wordt hij postuum Ridder in de Militaire Willemsorde en is hem postuum het Verzetstrijderskruis toegekend. Een SD-er verklaart later: toen Barendsen voor het vuurpeleton stond, knoopte hij zijn jas open en zong uit volle borst het Wilhelmus.

Op 17 september 1944 vertrekt rentmeester/chauffeur Hannes Schuilenberg met de platte wagen naar Arnhem om twintig dames uit een bejaardenhuis op te halen. Arnhem moet evacueren. De dames worden ondergebracht in het kantoor van meneer. In het koetshuis komen dertig evacués uit een woonwagenkamp. 

Het is 16 april 1945 als juffrouw Jenny schrijft dat Lieren, Oosterhuizen en Klarenbeek al zijn bevrijd en Ruiterserve in de vuurlinie ligt met aan weerszijden afweergeschut. Ze ziet de kogels springen op het grint. De evacués zijn al naar de kelder, maar Jenny met de kinderen nog niet, achteraf best griezelig. Als Jenny op de volgende ochtend van 17 april de luiken voor de ramen opent, ziet ze de Heer Prijs aankomen, zwaaiend met een pakje sigaretten, “ze zijn er, ze zijn er”. En dan komen de Canadezen, gecamoufleerd, lopend aan weerskanten van de weg. Tijdens het voorbij lopen, juicht ieder zo hard ie kan. Daarna komen de pantserwagens. Er heerst grote feeststemming en op een gegeven moment trekken velen naar het dorp om te verzamelen, op de kruising waar de Loenenseweg op de Dorpsstraat uitkomt, bij de Wilhelminaboom. Feest! Feest! Feest! In huis is er geen dienstmeisje meer aanwezig. Van alle kanten komen mensen tevoorschijn en begroeten elkaar hartelijk. 

En dan opeens is mevrouw Sylvia er, zogenaamd met paard en wagen uit Zeist gehaald, er wordt zelfs gedacht dat ze met de Canadezen is meegekomen, terwijl ze dus een deel van die tijd op haar kamer boven is geweest. Nederland is bevrijd, maar op “Ruiterserve” zal het nóóit meer zo zijn als het was. 

De familie krijgt bericht van Koningin Wilhelmina, waarin ze haar deelneming betuigd en dat Pieter Hendrik Kaars Sijpesteijn, op 19 februari 1943, het hoge offer van zijn leven bracht. Dat ze mede door zijn trouw aan het Vaderland, door het financieel steunen van de Engelandvaarders, zijn daden in dankbaarheid in herinnering zal houden. Op zeker moment komt alleen zijn koffer met kleren terug. Als de familie op zoek gaat naar zijn lichaam, blijven alle deuren gesloten. De fijne sfeer op het landgoed verdwijnt voorgoed, weg onbezorgde jeugd, en warm gezinsleven. Mevrouw Sylvia vertrekt met haar kinderen naar het Overijsselse Bathmen. 

Ruiterserve wordt verkocht. Familievriend Jan van Beek, al eerder genoemd, behartigt de verkoop van alle goederen. Om de films te redden neemt híj ze mee. De vriendschapsbanden met Jan van Beek zijn zo sterk, dat de zoon van Pieter Hendrik, Sylvio, samen met zijn vrouw Judith, de persoonlijke vriendschap voortzet. Sylvio vernoemt zijn zoon, Herbert Jan, naar vriend Jan. Sylvio beseft ook, dat hij zo weinig van zijn vader weet en geen tastbare herinneringen heeft. Om dit gat in zijn verleden op te vullen onderneemt hij een zoektocht langs mensen in Beekbergen en Lieren. Ook zoekt hij oud personeel op en het wordt hem steeds duidelijker, dat zijn vader een zeer gerespecteerd man is geweest. Als hij van het bestaan van de films hoort wordt hij razend enthousiast en onderneemt een tocht om de films boven water te krijgen. Jan van Beek is dan al overleden, op 
11 april 1973.

Helaas zal Sylvio de films nooit te zien krijgen, want hij sterft onverwacht op 61 jarige leeftijd, op 8 december 1992. Het is de familie Kaars Sijpesteijn niet bekend, dat op dat moment de films bij een zoon van Jan van Beek zijn, hij heeft ze zelfs al vertoond. Kennelijk beseffen de erven van de inmiddels overleden zoon, dat de films een grote historische waarde hebben en begint het geweten te spreken. Zes weken na Sylvio’s overlijden wordt er ’s avonds aangebeld bij de weduwe van Sylvio, er wordt anoniem een doos op de stoep achtergelaten, met de betreffende films. Het materiaal bestaat uit 28 rollen film op 16 mm banden en het bevat beelden van Koningin Wilhelmina op “Ruiterserve” en het defilé, wat ze tijdens de mobilisatie 1939 in Lieren afneemt. Goed is te zien dat kolonel van den Wall Bake voor haar salueert met zijn sabel en dat honderden militairen, met materieel, aan haar voorbij trekken. Op beelden van het dagelijks leven op het landgoed en omgeving, komen ook bekende gezichten uit Beekbergen en Lieren voorbij. Verder bevat de verzameling privé films met beelden van zowel thuis als op vakantie. De privé films houdt de familie Kaars Sijpesteijn zelf en al het andere materiaal wordt in 1998 door de weduwe van Sylvio overhandigd aan het CODA in Apeldoorn. De films worden in dankbaarheid ontvangen met het besef dat ze een grote historische waarde hebben. 

In 1994 wordt duidelijk waar het lichaam van Pieter Hendrik, wat maar zoek blijft, is gebleven. Niemand had het lef de familie te vertellen dat het opgelost is in een kalkput. Als de nabestaanden kamp Vught bezoeken, wordt eindelijk het mysterie van de kalkput onthuld. 

Na deze vreselijke ontdekking besluit de familie op de willekeurige datum van 22 april 1995, nabij het graf van Sylvio op begraafplaats Assel, een pseudo urn bij te zetten van zijn vader Pieter Hendrik Kaars Sijpesteijn. De urn is gevuld met aarde van landgoed Ruiterserve. Ook een steen, die bij de molen van Ruiterserve ligt, mag de familie laten graveren en plaatsen bij de urn. 

De emotionele verbondenheid, die de gemeenschap in Lieren en Beekbergen de familie Kaars Sijpesteijn toedraagt, is wederzijds. Jaarlijks is de familie trouw aanwezig bij de dodenherdenking op 4 mei om een krans te leggen bij het monument in het Teixera de Mattospark. In dit monument staan de namen van twaalf dorpsgenoten/verzetslieden die het leven lieten in Tweede Wereldoorlog. 

In verval

De molen van Ruiterserve is na 1947 sterk in verval geraakt en het landgoed is in handen van de gemeente gekomen. In 1954 wordt het landgoed gekocht door de “Stichting Geestelijke Volksgezondheid”. Het binnenwerk van de molen blijkt dan niet meer te redden en is zelfs grotendeels gesloopt. De villa wordt grotendeels door de stichting gebruikt als administratieve ruimte en opvang van cliënten. Onderhoud van woning, molen en bijgebouwen staat al die jaren op een laag pitje en het eens zo sprookjesachtige landgoed, ligt er triest bij. 

Stichting Vrienden van de Ruitersmolen

In 1977 wordt Stichting “Het Hoogeland” de nieuwe eigenaar en blijft dat tot de zomer van 2021. De in datzelfde jaar 1977 opgerichte Oudheidkundige Vereniging De Marke gaat het verval van Ruiterserve aan het hart en spant zich, in de persoon van mevrouw ir. E. Frings-Huisman in, om de molen te restaureren. 

Er wordt een werkgroep gevormd, die vanaf 30 oktober 1980 wordt omgezet in de Stichting Vrienden van de Ruitersmolen. Er ontplooien zich initiatieven, zoals het uitzoeken hóe de molen er oorspronkelijk heeft uitgezien, aanvraag van subsidies en werven van donaties. Echter valt niet te achterhalen, hóe de oorspronkelijke molen er moet hebben uitgezien, het huidige gebouw heeft meer iets weg van een kleine fabriek.

De Monumentencommissie Apeldoorn staat achter het initiatief, maar laat bij monde van wethouder Harmsen weten, geen geld te hebben. Het lukt echter wel om in mei 1981 de molen op de gemeentelijke monumentenlijst te krijgen. Van eigenaar Stichting het Hoogeland, krijgt de renovatie aanvankelijk niet veel medewerking, maar gelukkig verandert dat en wordt er een flink bedrag aan geld en materiaal beschikbaar gesteld. Eerste prioriteit, in 1979, is het molengebouw waterdicht te maken, ratten, water en mosgroei hebben vrij spel. Op 16 oktober 1982 begint molenbouwer Vaags met de restauratie van watergoot, waterrad, as en as-wiel. Wageningse studenten diepen de beek uit en brengen nieuwe beschoeiing aan. Twee jaar later, in 1984, komen de nieuwe maalstoelen. Er wordt een natuurpad langs de beek aangelegd en er zijn plannen voor het aanleggen van een vistrap tussen de Tullekensmolen en Ruitersmolen; ook wordt een heemtuin aangelegd.  
Op zaterdag, 8 juni 1985, is de feestelijke opening na zes jaar noeste arbeid. Burgemeester Beelaerts van Blokland verricht de opening, geflankeerd door wethouder Bos en gedeputeerde Sterken. 

Bakker Van de Beld

Bakker Van de Beld uit Lieren bakt voor deze gelegenheid muesli broodjes van in de molen gemalen meel. Senioren orkest De Vriendenkring zorgt voor een vrolijke noot. Een bijzonder woord van dank gaat naar mevrouw ir. E. Frings-Huisman en de heren Marinus Zegers, Schut en Juliën. Er wordt gepleit om de molen op de lijst van beschermde monumenten te krijgen om zo verzekerd te zijn van goed onderhoud. Knelis van Drieka doet een declamatie in het dialect, er is een expositie ingericht en er kan een rondgang gemaakt worden door de heemtuin en langs de beek. De molen is weer omgetoverd tot een juweeltje. En wordt verhuurd als feestlocatie, expositie ruimte of bedrijfsvergadering.  

Vrijwilliger Marinus Zegers verdient voor alles wat hij doet een groot compliment, hij is een gedreven beheerder, bestuurslid en penningmeester, houdt paden en bermen schoon en verzorgt contacten met huurders. Het restauratiewerk blijft niet onopgemerkt, in 1986 krijgt de stichting Vrienden van de Ruitersmolen een prijs van het Molenfonds voor vernuft en volharding. In Krasnapolski te Amsterdam wordt een oorkonde en een geldbedrag van 1500 gulden uitgereikt. Helaas blijkt dat in 2001 rader-as, waterrad en watergoot geen lang leven beschoren zijn en worden vervangen. 

Tot slot

Zoals Landgoed Ruiterserve er honderd jaar geleden als een pronkjuweel bij lag, is daar helaas momenteel weinig van terug te vinden. Als de villa niet meer geschikt is voor bewoning en kantoorruimte, staat ze al enige tijd leeg. In de zomer van 2021 komt het gehele landgoed, inclusief molen, te koop. De nieuwe eigenaar draagt in het bijzonder de molen een warm hart toe en het ziet er naar uit dat ook de villa en het landgoed rondom van goed onderhoud is verzekerd. Eind november 2021 is Ruiterserve het decor van een sfeervolle ‘winter Brocante Fair’ met overal op het terrein gezellig opgestelde kramen. Een trekpleister waar bezoekers uit de wijde omgeving op afkomen. 

Er gloort licht aan de horizon en als auteur van dit verhaal ben ik hoopvol gestemd over de toekomst van het landgoed en hopelijk zal, mede door dit verhaal, de historie van Ruiterserve niet in de vergetelheid raken en mogen nog velen het noeste werk van de vele generaties op het landgoed bewonderen door op dinsdag of donderdag de molen te bezichtigen en als startpunt te gebruiken van een mooi uitgezette wandeling over het klompenpad. Wellicht is het bij een bezoek aan de molen ook mogelijk iets van de historische films te zien.


Voetnoot 1. In onderstaande link is het verhaal wat ik schreef over de uitvinder van de kunstnier te lezen: https//onsoosterhuizen.nl/berichten/kolff-de-pio-nier-2017 
Voetnoot 2. Op 1 oktober 2022 verscheen een artikel in de Stentor waarin te lezen was dat Paula Hekker-Knappertsbuch tijdens de oorlog onderdak gaf aan de jonge Apeldoornse verzetsvrouw Ninette Opolski. Uit dankbaarheid noemt - de dan al naar Canada vertrokken - Ninette, haar dochter naar Paula. In een Stentor artikel van 4 oktober 2022 is te lezen dat dochter Paula naar Nederland zal komen, om op het Ereveld in Loenen de as van haar moeder Ninette uit te strooien.
Voetnoot 3. Om meer over dit defilé te lezen, verwijs ik naar bijgevoegde link: https://onsoosterhuizen.nl/berichten/defile-op-de-kleihoop-1938 

Bronnen:

Judith Kaars Sijpesteijn - Gouwe; met enorm veel dank, voor haar inzet en het verstrekken van gegevens en foto’s uit haar privé archief
De verzameling van Willem Hartgers, zoekhulp op internet van mijn man Ab Rouwenhorst, website van de Ruitersmolen, Het geheugen van Apeldoorn, Verenigingsblad oudheidkundige vereniging De Marke, stichting ’40 – ’45 Apeldoorn.

Persoonlijke noot van de schrijver:

Naast mijn moeder Mina Bresser zijn ook haar ouders Jacoba van de Hel en Marten Bresser nauw verbonden geweest bij het leven op Ruiterserve.
Verder is het verrassend om te ontdekken dat de weduwe van Marten Orges, Geertje Dirx Schut en de familie van Amersfoort die in 1648 eigenaar was van de Ruitersmolen, zowel van mijn vaders als mijn moeders kant in mijn familiestamboom voorkomt. En blijkt dat Reinder Muller, broer van mijn grootmoeder van vaders kant, ook in dienst is geweest bij Derk Albert Boks.
Dit verhaal is in vier delen uitgegeven door de Vereniging Oud Apeldoorn in het Magazine Actueel in de maanden augustus, oktober en december 2021 en in februari 2022.